English Abstract The intrauterine programming hypothesis states that the
risk of acquiring diseases in adult life is determined in part by
environmental factors during embryofetal development. Especially maternal
nutrition has been related to the risk of cancer, cardiovascular disease,
diabetes and infectious diseases in the offspring in later life. In this
report the scientific evidence for the existence of intrauterine programming
is reviewed. Nutrition in pregnancy influences the morphology of conceptual
organs, and therefore modulates their physiological functioning, which is
reflected in hormone homeostasis and metabolic functions. Evidence is
accumulating that intrauterine programming permanently modulates the risk of
acquiring diseases in adulthood. Rather than general dietary parameters
such as caloric intake and macronutrient supply, the balance between
individual nutritional components seems to play an important role. Further
research into intrauterine programming should ultimately aim at determining
whether education for nutrition in pregnancy can aid in the prevention of
diseases with high public health concern in society.
Rapport in het kort
De 'intrauterine programming' hypothese stelt dat de
kans op het krijgen van ziekten op latere leeftijd mede bepaald wordt door
de omstandigheden tijdens de embryonale en foetale ontwikkeling. Met name
de voeding tijdens de zwangerschap wordt in verband gebracht met de kans op
het krijgen van kanker, hart- en vaatziekten, diabetes, en infectieziekten
door de nakomeling op latere leeftijd. In dit rapport wordt de
wetenschappelijke evidentie voor het bestaan van 'intrauterine programming'
beschreven. De laatste twee decennia is in zowel epidemiologische als
dierexperimentele studies evidentie gevonden voor het bestaan van prenatale
programmering. Voeding tijdens de zwangerschap is niet alleen van invloed
op het geboortegewicht, maar ook op de morfologische ontwikkeling van
organen als hypofyse, lever, nieren, pancreas, en mammae. Dit heeft
belangrijke consequenties voor de inregeling van fysiologische systemen
zoals het koolhydraat- en vetmetabolisme, de homeostase van hormonen die
verband houden met de hypofyse-hypothalamus-bijnier-as, en de homeostase van
de geslachtshormonen. Als gevolg daarvan worden permanente veranderingen in
spiegels van onder meer circulerende geslachtshormonen, in bloeddruk en in
glucosetolerantie gevonden die geassocieerd zijn met de kans op het krijgen
van bijvoorbeeld borstkanker, hart- en vaatziekten, en diabetes. Met het
oog op het frequente voorkomen van deze ziekten in de bevolking kan het
effect van het dieet in de zwangerschap daarop mogelijk ook aanzienlijk
zijn. In algemene termen is het patroon van voedselconsumptie in Nederland
redelijk in overeenstemming met de normen. Echter, balansen tussen
verschillende nutrienten kunnen varieren, en daarmee risico's opleveren voor
de ongeborene. De rol van de balans tussen n-3 en n-6 vetzuren bij
prenatale programmering is hiervan thans wellicht het best uitgewerkte
voorbeeld. Er zijn inmiddels internationaal meerdere prospectieve humane
studies gaande waarin associaties tussen prenatale voeding en volwassen
ziekten nader onderzocht worden. De afstand in de tijd tussen de prenatale
ontwikkeling en de periode van het optreden van ziekten op volwassen
leeftijd maakt dat de resultaten van deze studies pas ver in de toekomst
bekend zullen zijn. Het verdient aanbeveling om onderzoek te doen teneinde
de betrokken mechanismen nader in kaart te brengen. Het uiteindelijke doel
daarbij is vast te stellen of gerichte dieetvoorlichting voor zwangeren een
bijdrage kan leveren aan de preventie van de grote
volksziekten.