|   print

[  ]
 
Hooft WF van

123 p in Dutch   1995

download pdf (5860Kb)  

Toon Nederlands

English Abstract
The purpose of the investigation was to develop a method for quantifying the risks to public health of exposition of grazing cattle to trace elements. A model was developed to calculate concentrations of trace elements in tissues and milk for human consumption. Uptake of trace elements largely happens through consumption of feed with adherent ground. Trace elements mainly accumulate in liver and kidneys. Because of this, risks to public health are expected only in relation to human consumption of liver and kidney. Potential risks are quantified in the form of guidelines for cadmium, lead and mercury in cattle feed and grazing-land.

 

RIVM - Bilthoven - the Netherlands - www.rivm.nl

Display English

Rapport in het kort
Het doel van dit onderzoek was om een, in de praktijk hanteerbare, methode te ontwikkelen, waarmee de risico's voor de volksgezondheid zijn te kwantificeren van beweiding van rundvee op met sporenelementen verontreinigde gronden. In eerste instantie is ingegaan op potentiele en niet op actuele risico's. Het onderzoek richtte zich op de elementen cadmium, lood, arseen, kwik, koper en zink. Een belangrijk deel van het onderzoek bestond uit een literatuurstudie. Daarnaast zijn er monsters genomen van bodem, gras, ruwvoer en dierlijke produkten. Bij het onderzoek is een ketenmodel opgesteld dat de routes in kaart brengt waarlangs sporenelementen kunnen accumuleren in dierlijke produkten afkomstig van runderen. Het bleek dat opname van sporenelementen door runderen voornamelijk plaatsvindt via consumptie van voer (in het geval van beweiding: gras) met aanhangende grond. Aan de hand van de analyseresultaten van bodem- en grasmonsters is een kwantitatieve relatie gelegd tussen concentraties van sporenelementen in gras en in de bodem. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen totaalgehaltes van sporenelementen in de bodem en biobeschikbare gehaltes voor opname door gewassen. Biobeschikbare gehaltes werden bepaald met behulp van CaCl2-extracties van bodemmonsters en door naast de totaalgehaltes van sporenelementen, de pH en het organisch stof-gehalte van de bodem in de berekeningen te betrekken. Voorspellingen van gehaltes van sporenelementen in gras op basis van biobeschikbare gehaltes hadden maximaal slechts een geringe verbetering tot gevolg vergeleken met voorspellingen op basis van totaalgehaltes. Waargenomen concentraties van sporenelementen in gras verschilden een factor 1,7 tot 3,7 (p<0,05) van de voorspelde concentraties. Er werd een significant lineair verband waargenomen tussen de logaritmen van concentraties van cadmium, lood, koper en zink in gras en in de bodem. Concentraties van arseen en kwik in gras leken onafhankelijk te zijn van die in de bodem. Met uitzondering van zink accumuleren de onderzochte sporenelementen voornamelijk in lever en nieren. Er vindt vrijwel geen accumulatie plaats in spiervlees en melk. Bij cadmium, lood, arseen en kwik bestaat er een min of meer vaste verhouding tussen de concentraties van deze sporenelementen in lever en nieren enerzijds en in het voer en de aanhangende grond anderzijds. Belangrijk is in welke matrix de sporenelementen aanwezig zijn. De biobeschikbaarheid voor runderen van sporenelementen ligt bij grond ongeveer 1,5 maal zo laag als bij voer. Met de gegevens over de overdracht van sporenelementen in de verschillende routes van het ketenmodel zijn potentiele risico's gekwantificeerd in de vorm van richtwaarden voor sporenelementen in veevoeders en in weidegronden. Deze richtwaarden geven de concentraties aan waarbij, bij een bepaald deel van een runderpopulatie, overschrijding van de warenwetnormen in lever en/of nieren verwacht wordt. Deze richtwaarden waren alleen vast te stellen voor sporenelementen waarvoor warenwetnormen bestaan: cadmium, lood en kwik.

 

RIVM - Bilthoven - Nederland - www.rivm.nl

( 1995-08-31 )