|   print

[  ]
 
Huisman G ; Wiertz J

48 p in Dutch   1997

download pdf (2290Kb)  

Toon Nederlands

English Abstract
Three Institutes, Statistics Netherlands (CBS), National Reference Centre for Nature management (IKC-N) and National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) together are coordinating the Network Ecological Monitoring (NEM) to gather relevant information for the government about the state of the nature in the Netherlands. IBN-DLO has selected 36 nature target types, together with the vegetation types that will occur during the process of succession. In the research described in this report (NEM subproject 1.7 abiotic) the abiotic conditions required by these vegetation types are calculated using the computer program SMART/MOVE. This provides an easy way to determine wether the vegetation is developing in the right direction. Several nature target types have ranges in abiotic conditions which do not overlap at all. With many, however, more or less overlap occur. In this report was determined to which extent a distinction was possible on the basis of the three ranges of soil-pH, moisture and nutrient content.

 

RIVM - Bilthoven - the Netherlands - www.rivm.nl

Display English

Rapport in het kort
Het Centraalbureau voor Statistiek (CBS), Informatie- en Kenniscentrum voor Natuur (IKC-N) en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) coordineren gezamenlijk het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) om daarmee de voor het Rijk relevante informatie over de toestand van de natuur te verzamelen. In het NEM deelproject 1.7 'biotisch' zijn door het IBN-DLO de indicatorsoorten beschreven van een 36-tal vegetatieontwikkelings(successie-)reeksen. Iedere reeks heeft als eindstadium een bepaald gewenst natuurdoeltype. In het hier beschreven abiotisch deelonderzoek moest voor ieder successiestadium een range bepaald worden voor vochtgehalte, nutrientenbeschikbaarheid en zuurgraad, waarbinnen deze plantengroep haar optimum heeft. Hierdoor wordt het mogelijk om op grond van de gevonden abiotische ranges, onderscheid te maken in de verschillende successiestadia. Met relatief eenvoudige middelen kan dan vastgesteld worden of een natuurgebied zich in de gewenste richting ontwikkelt. Er zijn echter onvoldoende veldmetingen beschikbaar om de abiotische ranges direct te kunnen bepalen. Daarom is een berekening uitgevoerd met behulp van het multistress vegetatiemodel SMART/MOVE in het computerprogramma de Natuurplanner. Bij een aantal natuurdoeltypen sluiten de milieuranges elkaar duidelijk uit en is er dus groot onderscheidend vermogen tussen de opeenvolgende successiestadia. Uit dit onderzoek wordt duidelijk voor welke natuurdoeltypen het onderscheid op grond van abiotische metingen te maken is en voor welke niet. Tevens is duidelijk welke milieufactoren minder onderscheidend zijn en dus niet gemeten hoeven te worden. Ook worden enkele aanbevelingen gedaan om de methode in de toekomst te verbeteren, waardoor waarschijnlijk meer successiestadia zijn te onderscheiden dan nu het geval is.

 

RIVM - Bilthoven - Nederland - www.rivm.nl

( 1997-05-31 )