3.1 Inleiding

De bestrijding van meldings- en bestrijdingsplichtige besmettelijke dierziekten is, in tegenstelling tot de bestrijding van menselijke infectieziekten, in zijn geheel gecentraliseerd. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)) draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de bestrijding van dierziekten en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze bestrijdingsmaatregelen.

De surveillance van besmettelijke dierziekten is deels toegewezen aan de Gezondheidsdienst voor Dieren. Er zijn verschillende laboratoria betrokken bij de diagnostiek van besmettelijke dierziekten, maar het confirmatieonderzoek, dat leidt tot een besmetverklaring, vindt altijd plaats bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research)).

3.2 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)) is een onafhankelijke rijksinspectie die toezicht houdt op naleving van de voedselveiligheidswetgeving, en is daarnaast ook verantwoordelijk voor het bewaken van diergezondheid en -welzijn alsmede voor de naleving van de regels voor plantenziekten, natuur- en productveiligheid. Dit doet zij door risicogericht en kennisgedreven toezicht te houden, om naleving van relevante wetgeving te bevorderen.

In haar rol als toezichthouder is de NVWA bevoegd om maatregelen op te leggen bij risico’s binnen de aandachtsgebieden en het niet naleven van de voorgeschreven wet- en regelgeving. Het toezichtsveld van de NVWA beslaat de gehele voedselproductieketen, vanaf de primaire fase (boerderij) tot aan de detailhandel (aankoop door de consument).

De NVWA kent een procesgerichte organisatiestructuur, van waaruit risicogericht en kennisgedreven toezicht wordt gehouden op naleving van de relevante wet- en regelgeving. Binnen het toezichtsveld voedselveiligheid, heeft de NVWA op twee vlakken verantwoordelijkheid als het gaat om het bewaken van het volksgezondheidsrisico door blootstelling aan ziekmakende micro-organismen. 

  1. Op het gebied van micro-organismen die hun reservoir bij landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren of wilde dieren kunnen hebben en die via (in)direct contact of gecontamineerd voedsel op mensen kunnen worden overgebracht (zoönosen). 
  2. Op het gebied van micro-organismen waarvan het reservoir de mens of het milieu is en die via gecontamineerd voedsel, menselijke besmettingen (voedselgerelateerde infecties) kunnen veroorzaken.

Zoönotische risico’s in de voedselproductieketen: alimentaire en non-alimentaire zoönosen

De NVWA ziet erop toe dat de wet- en regelgeving omtrent beheersen van risico’s in de voedselproductieketen worden nageleefd. Bij de bestrijding van infectieziekten vervult zij een essentiële rol in de multidisciplinaire aanpak (One Health) met andere partners, om te komen tot een snelle en effectieve  bronopsporing. Op het gebied van zoönosen is de NVWA belast met de volgende taken:

  1. De NVWA is in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) verantwoordelijk voor de uitvoering van de bestrijding van meldings- en bestrijdingsplichtige dierziekten. Een deel van deze dierziekten is tevens ook een zoönose. 
  2. De Gezondheidswet en Europese zoönoserichtlijn (2003/99/EG) draagt de NVWA op om onderzoek te doen naar de aard, aantallen en bron van zoönosen en voedselgerelateerde uitbraken, die niet noodzakelijkerwijs zoönotisch hoeven te zijn. 
  3. In het kader van de Gezondheidswet en zoönoserichtlijn voert de NVWA onderzoek uit naar het voorkomen van zoönoseverwekkers in alle schakels van de productieketen van levensmiddelen, van de boerderijfase tot aan de consumentfase. 

Bronopsporing bij alimentaire zoönosen

Bronopsporing van zoönotische agentia bij dieren en in voedingsmiddelen naar aanleiding van een melding van een humaan ziektegeval, is een taak die valt onder de verantwoordelijkheid van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Zie hoofdstuk 6, Regelgeving over de opsporing en bestrijding van de bron van een zoönose.

GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en en, in bepaalde situaties  ook het RIVM (bij regio-overstijgende uitbraken), kunnen naar aanleiding van één of meerdere humane ziektegevallen, de NVWA verzoeken om bronopsporing uit te voeren wanneer een dier of een voedingsmiddel, al dan niet van dierlijke oorsprong, als mogelijke bron van infectie wordt verdacht. Op basis van een risico-inschatting en de mogelijkheid tot monstername bij de verdachte dieren of voedingsmiddelen, besluit de NVWA of het van meerwaarde is bronopsporing uit te voeren. Bronopsporing is voor de NVWA een verplichting vanuit Europese wetgeving (Europese zoönoserichtlijn 2003/99/EG). In art. 1 van deze richtlijn is opgenomen dat er gedegen onderzoek moet worden uitgevoerd  naar uitbraken van door voedsel overgedragen zoönosen (alimentaire zoönosen). Het primaire doel hierbij is het oorzakelijk agens (ziekteverwekker) aan te tonen in de verdachte bron en causaal verband te leggen met de gemelde zoönose. Waar mogelijk worden besmette partijen voedingsmiddelen van de markt gehaald om meer humane besmettingen te voorkomen.

Voor de NVWA vormen de resultaten van de bronopsporing daarnaast ook een belangrijke basis voor de beoordeling van de risico’s van zoönosen voor de volksgezondheid en bieden in voorkomende gevallen aanknopingspunten voor het instellen van preventieve maatregelen. Een voorbeeld hiervan is de hygiënecode voor kinderboerderijen in Nederland die naar aanleiding van een GGD-melding over een patiënt met HUS hemolitisch uremisch syndroom (hemolitisch uremisch syndroom) na bezoek aan een kinderboerderij werd uitgegeven.

Het uitwisselen van gegevens van microbiologisch onderzoek in verdachte voedingsmiddelen met de resultaten van de humane diagnostiek en epidemiologie kan van groot belang zijn voor een adequate bestrijding en preventie van (zoönotische) infectieziekten. De uitwisseling van gegevens, binnen de kaders van de privacywetgeving, vormt een belangrijke basis voor beoordeling van de volksgezondheidsrisico’s van zoönosen. Deze vorm van samenwerking tussen de NVWA enerzijds en de GGD en het RIVM/CIb Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu - Centrum Infectieziektebestrijding (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu - Centrum Infectieziektebestrijding) anderzijds, wordt vanuit de NVWA gecoördineerd door het Expertisecentrum voedselvergiftiging. 

Expertisecentrum voedselvergiftiging

Het Expertisecentrum voedselvergiftiging (ExpVV) is de inhoudelijke gesprekspartner voor GGD’en en het RIVM/CIb . Het ExpVV is 24/7 bereikbaar voor professionals voor collegiale afstemming. Signalen aan het ExpVV van meldingsplichtige (mogelijk) voedselgerelateerde infectieziekten kunnen, indien er voldoende aanknopingspunten blijken, via het Klant Contactcentrum van de NVWA worden geregistreerd voor bronopsporing. Omgekeerd kan het ExpVV ook de GGD en/of het RIVM/CIb benaderen voor samenwerking (zoals het opzetten en uitvoeren van een epidemiologisch (bron)onderzoek) bij meldingen van voedselgerelateerde zoönosen.

Bronopsporing bij non-alimentaire zoönosen

Bronopsporing moet ook worden opgevat als een passieve surveillance die uitsluitsel geeft over welke zoönotische agentia onder dieren in Nederland circuleren. De reden hiervoor is dat dieren vaak geen ziekteverschijnselen vertonen wanneer zij besmet zijn met zoönotische micro-organismen terwijl deze wel een bron van humane infecties kunnen zijn.

Dierziektebestrijding

Een uitbraak van een besmettelijke dierziekte kan zowel optreden bij een landbouwproductiedier als bij een hobbymatig gehouden dier of gezelschapsdier. Ook kunnen in het wild levende dieren een rol spelen bij het inslepen en verspreiden van besmettelijke dierziekten.

Diergezondheid wordt gewaarborgd in het belang van het dier en met het oog op zowel de volksgezondheid alsook voor de veilige productie van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.

De NVWA is door de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) aangewezen als organisatie die de wettelijk voorgeschreven taken uitvoert in het kader van de bestrijding van dierziekten. De wetgeving met betrekking tot diergezondheid en dierziektebestrijding is in hoge mate geregeld via diverse EU Europese Unie (Europese Unie)-richtlijnen, beschikkingen en verordeningen. Deze zijn beschreven in de beleidsdraaiboeken van LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). De GWWD zal de komende periode worden opgenomen in de nieuwe wet Dier. De NVWA is op dit terrein de handhavende instantie met opsporingsbevoegdheden.

De verantwoordelijkheden van de NVWA op gebied van dierziektebestrijding betreffen preventie, monitoring en bestrijding van meldingsplichtige en bestrijdingsplichtige dierziekten. In de GWWD is hiertoe aan de NVWA het mandaat verleend om bijvoorbeeld veehouderijbedrijven en andere locaties te betreden indien nodig, om monsters en bestrijdingsmaatregelen te nemen. De volgende taken worden door de NVWA uitgevoerd:

  • Het afhandelen van verdenkingen van meldingsplichtige dierziekten;
  • Het bestrijden van de in GWWD-artikel 15 en de Regeling preventie genoemde bestrijdingsplichtige dierziekten en het registreren, verzamelen en analyseren van gegevens inzake meldingsplichtige dierziekten;
  • Het samen met het ministerie van LNV ontwikkelen van monitorings- en surveillanceprogramma’s voor dierziekten;
  • Het uitvoeren van slachthuismonitoring;
  • Het toezicht houden op de uitvoering van monitorings- en surveillanceprogramma’s door derde partijen;
  • Het ontwikkelen en uitvoeren van het risk-assessment systeem voor dierziekten;
  • Het geven van beleidsadviezen op het gebied van preventie, monitoring en bestrijding van dierziekten;
  • Het geven van adviezen ter bescherming van de burger op basis van een onafhankelijke risicobeoordeling.

De NVWA maakt tevens gebruik van rapportages vanuit de officiële kanalen en een breed netwerk (binnenland zoals WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research), GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren), RIVM en GGD en buitenland zoals de Europese Commissie en de OIE World Organisation for Animal Health (World Organisation for Animal Health)), om blijvend te monitoren welke dierziekten in binnen- en buitenland vóórkomen en hoe deze ziekten zich verspreiden. Via een binnen de NVWA ontwikkeld risk-assessmentsysteem worden adviezen gegenereerd voor het ministerie van LNV met aanbevelingen over voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van de insleep van de betreffende ziekte. Preventieve acties naar aanleiding van dierziekte-uitbraken in het buitenland worden tevens vanuit de NVWA ingezet en aangestuurd.

Er wordt nauw samengewerkt met andere diensten, te weten:

  • Bij een dierziekteverdenking werkt de NVWA samen met de GD (deelname aan het specialistenteam, informatie leveren, eventueel sectie) en het WBVR (onderzoek monsters, advies) en het RIVM in geval van parasitaire zoönotische dierziekten.
  • Bij een dierziekte-uitbraak werkt de NVWA naast de GD en WBVR, ook samen met de LNV-directies, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland)) en, indien het een zoönose betreft, ook met de GGD’en en de LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding). Via het bij een uitbraak in te stellen regionaal crisiscenter en de Directie regionale zaken van LNV, worden andere benodigde diensten (politie, leger et cetera) en lokale bestuurders (burgemeesters, commissarissen van de Koning et cetera) betrokken.
  • De NVWA organiseert bij ernstige verdenkingen, of bij bestrijding, een overleg met de direct betrokkenen waarin alle aspecten die samenhangen met de organisatie en de uitvoering van de bestrijding van de (meldingsplichtige) dierziekten worden besproken.

NVWA Afdeling Incident & Crisisbeheersing (ICB)/ Incidenten en Crisis Centrum (NVIC Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (UMC Utrecht) (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (UMC Utrecht)))

De NVWA beschikt over een crisisorganisatiefunctie, de ICB. Onderdelen daarvan zijn het ExpVV en het NVIC (NVWA Incidenten en Crisiscentrum) dat 7 dagen per week, 24 uur per dag paraat staat om voedselgerelateerde uitbraken, dierziekteverdenkingen, incidenten en crises af te handelen. Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de bestrijding van dierziekten en zoönosen zijn uitvoeringsdraaiboeken voorhanden die mede zijn opgesteld aan de hand van relevante wet- en regelgeving en beschikbare beleidsdraaiboeken van LNV. Uitvoeringsdraaiboeken en werkinstructies worden continu aan de laatste inzichten aangepast en actueel gehouden. Met name bij de uitvoering van incident- en crisisbestrijding is het van belang dat er gewerkt wordt volgens vastgestelde procedures. Uniformiteit, voorspelbaarheid, controleerbaarheid en volledigheid zijn belangrijke begrippen die gewaarborgd worden binnen de uitvoering van Infectieziektebestrijding. Ook de continue scholing van de betrokken NVWA-medewerkers volgens het opleiden, trainen en oefenen (OTO) principe draagt hieraan bij. Het NVIC coördineert de afhandeling van verplichte dierziektemeldingen en vrijwillige meldingen van non-alimentaire zoönosen (zie 1.1.4). Ook de coördinatie van voedselgerelateerde zoönotische uitbraken is met het ExpVV ondergebracht bij het NVIC.

Niet bestrijdingsplichtige dierziekten

Niet bestrijdingsplichtige dierziekten kunnen evenwel door de veehouderijsector zelf worden aangepakt. Hieraan kunnen volksgezondheidsoverwegingen, zoals bij de salmonella-aanpak, in de melkveehouderij door de ketenorganisatie van de Zuivelsector of handelsbelangen ten grondslag liggen.

Zoönosen rapportages en Nationale Symposium Zoönosen

Jaarlijks moeten op basis van de Richtlijn 2003/99/EC European Commission (European Commission) nationale data worden verzameld en doorgegeven worden aan de EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) over het voorkomen van zoönoseverwekkers bij dieren,  zoönosen, (uitbraken van) voedselinfecties en antimicrobiële resistentie. Deze data worden gegenereerd door diverse instanties zoals het WBVR, de GD en het RIVM. De NVWA (ICB) zorgt als bevoegde autoriteit voor het verwerken en de overdracht van de data aan de EFSA. Op basis van deze data uit de Europese Lidstaten wordt jaarlijks “The European Union summary report on trends and sources of zoonoses, zoonotic agents and foodborne outbreaks” gemaakt.  Dit is openbaar en online te raadplegen. ICB (namens de NVWA) financiert en/of coördineert samen met het RIVM zowel het Nationale Symposium Zoönosen als ook de Staat van Zoönosen, een publicatie waar alle zoönosen die voor Nederland van belang zijn elk jaar op een rij gezet worden. De Staat van Zoönosen van afgelopen jaren zijn online te vinden.

Regionale samenwerking bij preventie en bestrijding van zoönosen

Voor versterking van de samenwerking met GGD’en op regionaal niveau zijn deskundigen van de NVWA aangesteld voor elke GGD-infectieziekteregio. Zij faciliteren de inhoudelijke samenwerking, kennisdeling tussen de sectoren en vervullen een liaisonfunctie tussen de NVWA en GGD’en in de infectieziekteregio. Daarnaast fungeren ze als vraagbaak voor de GGD’en, zowel voor inhoudelijke vragen over zoönosen als voor vragen over het beleid van de NVWA.

1. Alimentair Consulenten (AC alimentair consulent (alimentair consulent))

Voor de humaan-alimentaire samenwerking zijn deskundigen uit het ExpVV aangesteld met specifieke kennis van levensmiddelenmicrobiologie en tracering in de voedselketen.

2. Regionaal Veterinaire Consulenten (RVC regionaal veterinair consulenten (regionaal veterinair consulenten))

Een aantal als dierziektespecialist opgeleide dierenartsen van de NVWA fungeert als regionaal veterinair consulenten (RVC voor versterking van de humaan-veterinaire samenwerking in de GGD- infectieziekteregio’s.) 

De AC’ers en RVC’ers werken nauw samen met regionaal arts-consulenten (RAC Regionale Arts Consulenten (Regionale Arts Consulenten)), die een liaisonfunctie vervullen tussen de GGD-infectieziekteregio’s en het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb Centre for Infectious Disease Control (Centre for Infectious Disease Control)). Zie ook de paragraaf 'Versterking regionale infectieziektebestrijding' in hoofdstuk 2.2

Het samenwerkingsverband is beschreven in het Protocol Regionale Samenwerking zoönosen en voedsel gerelateerde infecties/intoxicaties, dat gezamenlijk door de NVWA, het CIb, GGD Nederland en de GD is opgesteld.

3.3 Centrum Monitoring Vectoren

Het Centrum Monitoring Vectoren* (CMV) maakt onderdeel uit van de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) en ondersteunt zowel het Ministerie van VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) als het Ministerie van LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) in het beleid omtrent publieke- en diergezondheid. Het CMV levert een wezenlijke bijdrage aan het minimaliseren van de impact van vectoren* op volks- en diergezondheid, door surveillance uit te voeren en waar nodig bestrijding te initiëren. De surveys richten zich op steekmuggen, knutjes en teken die pathogenen kunnen verspreiden tussen mensen en dieren. Het CMV werkt hierbij nauw samen met o.a. het RIVM en heeft een rol bij  beleidsadvisering, risicocommunicatie en het ondersteunen van ‘vectorborne disease risk analyses’ met gegevens en expertise. 

Een belangrijk taakveld van het CMV betreft de exotische muggen (zoals de Aziatische tijgermug).  Door vroegdetectie en bestrijding wordt voorkomen dat deze vectoren zich hier vestigen. Eradicatie van startende populaties voorkomt tot nu toe dat autochtone transmissie van een aantal belangrijke humane pathogenen kan plaatsvinden. 

Daarnaast richt CMV zich ook op inheemse vectoren en draagt daarmee bij aan het analyseren van veranderende risico’s die zij veroorzaken, bijvoorbeeld van de ziekten die door teken worden overgebracht zoals TBE tick-borne encephalitis (tick-borne encephalitis) en Lyme. De bij de surveys verzamelde vectoren worden daarom waar relevant ook doorgeleverd aan de laboratoria van het RIVM, Erasmus MC Erasmus University Medical Center (Erasmus University Medical Center) of WBvR voor pathogeenanalyse. Door dit werk kunnen vectorgerelateerde dier- en humane gezondheidsrisico’s beter in kaart worden gebracht en kunnen beleidsdirecties vervolgens het beleid hierop afstemmen.  

Het CMV participeert in het signaleringsoverleg Zoönosen en deelt ook kennis direct met stakeholders zoals de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en, gemeenten, terreinbeheerders, burgers, plaagdierbestrijders, het georganiseerde bedrijfsleven, de GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren) en met de wetenschap, via samenwerking in projecten en publicaties. Internationaal draagt het CMV bij aan het opstellen van Europese richtlijnen, vectorgerelateerde draaiboeken en projecten, o.a. gericht op de surveillance en bestrijding van invasieve muggen. 
* Er zijn meerdere definities voor ‘vectoren’. Hier definiëren we ‘vectoren’ als bloedzuigende geleedpotigen die ziekteverwekkers kunnen overbrengen op mens en/of dier. Met betrekking tot Nederland gaat het hierbij vooral om steekmuggen, teken en knutten.

3.4 Wageningen Bioveterinary Research

Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationale kenniscentrum op het gebied van infectieziekten bij dieren, zoönosen en diergezondheid. Dit onderdeel van Wageningen Universiteit en Research (Wageningen UR Wageningen University en Research (Wageningen University en Research)) diagnosticeert dierziekten en zoönosen, adviseert over bestrijding van dierziekten en voert toegepast wetenschappelijk onderzoek uit. WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research) doet dit voor overheden en bedrijfsleven.

Voor de overheid is WBVR het nationale referentie-instituut op het gebied van besmettelijke meldingsplichtige dierziekten. De onafhankelijke uitvoering van deze taak is vastgelegd in het Wettelijke Dienstverlenende Taken (WDT) statuut.

Besmettelijke meldingsplichtige dierziekten zijn alle infectieziekten van dieren waarop nationale en/of internationale regelgeving van toepassing is. Daarmee is WBVR verantwoordelijk voor de uitvoering van diagnostiek en advies bij verdenkingen van besmettelijke meldingsplichtige dierziekten. Hieronder valt een groot aantal zoönosen, met name ook rabiës bij vleermuizen en overige dieren. WBVR vormt samen met de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) de belangrijkste schakel in de bestrijding van deze ziekten in Nederland. Uitzonderingen vormen meldingsplichtige parasitosen (trichinellose, echinococcose en toxoplasmose). Voor deze infectieziekten is RIVM (CIb Centre for Infectious Disease Control (Centre for Infectious Disease Control)- Z&O Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie (Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie)) het nationale referentielaboratorium.

Naast de prominente rol die WBVR heeft bij de bovenstaande meldingsplichtige dierziekten, verricht WBVR ook onderzoek naar tal van andere zoönosen. Zo fungeert het instituut als nationaal diagnostisch en expertisecentrum voor botulisme, tularemie en brucellose; ook voor de mens.

In het kader van bioterrorisme vormt het instituut een onderdeel van het Landelijk Laboratorium Netwerk Terreuraanslagen (LLNTa) met anthrax, botulisme en brucellose als specifieke expertisevelden.

Onderzoek naar voedselpathogenen, zoals Salmonella en Campylobacter is ook een belangrijk aandachtsveld van WBVR, waarbij aandacht wordt besteed aan de gehele keten vanaf de boerderij tot het uiteindelijke product.

Op het gebied van zoönosen werkt WBVR nauw samen met het RIVM en andere partners uit het humane veld, zoals enkele ziekenhuizen en GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)'en. Daarbij wordt uitgegaan van de One Health-benadering. WBVR is partner in het Netherlands Center for One Health (NCOH Netherlands Centre for One Health (Netherlands Centre for One Health)), Europe’s MedVetNet Association en het Europese project One Health EJP European Joint Programme (European Joint Programme).

3.5 Wageningen Food Safety Research

Wageningen Food Safety Research (WFSR Wageningen Food Safety Research (Wageningen Food Safety Research)) is een samenvoeging van het RIKILT Wageningen University & Research en het Laboratorium voor Voeder- en Voedselveiligheid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)). Het nieuwe instituut valt onder Wageningen University & Research en is op 1 juni 2019 van start gegaan.

Wageningen Food Safety Research draagt bij aan veilig en betrouwbaar voedsel en diervoeders door hoogwaardig en onafhankelijk onderzoek uit te voeren. Dit doet zij door middel van analyses, methode-ontwikkeling, forensisch en wetenschappelijk onderzoek en risico-analyse en beoordelingen. Verder geeft ze gevraagd en ongevraagd advies aan de overheid.

3.6 Gezondheidsdienst voor Dieren

Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) is een private organisatie met een belangrijke rol op het gebied van de diergezondheid in Nederland. GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren) houdt zich bezig met de in de hierop volgende alinea’s beschreven taken.

Laboratoriumonderzoek

Voor de 4,6 miljoen laboratoriumbepalingen die GD jaarlijks uitvoert beschikt de organisatie over één van de grootste veterinaire laboratoriums ter wereld. 

Daarnaast beschikt GD over een team van dierenartsen, specialisten en wetenschappers. Zij voeren de diergezondheidsmonitoring uit, doen praktijkgericht onderzoek en ontwikkelen programma’s voor dierziektepreventie en -bestrijding.

Diergezondheidsmonitoring

GD heeft inzicht in en zicht op de diergezondheidssituatie in Nederland. In opdracht van zowel de private sector als de overheid verzamelt GD grote hoeveelheden gegevens over de gezondheidstoestand van de veestapel. Deze monitoring is van groot belang om zicht te houden op de eventuele verspreiding van bekende ziekteverwekkers. Door te monitoren kunnen uitbraken van besmettelijke dierziekten tijdig gesignaleerd worden en kunnen nieuwe, onbekende ziekten worden opgespoord.

De diergezondheidsmonitoring is een laagdrempelig en vrijwillig systeem dat een breed vangnet biedt voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid. Deze signalen zijn afkomstig van dierhouders uit verschillende sectoren in de dierhouderij (rund, varken, pluimvee, schaap en geit), dierenartsen, verwerkende industrie, onderzoeksinstituten en instanties uit de volksgezondheid. GD onderzoekt, bundelt en analyseert deze signalen. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met dierhouders, dierenartsen en betrokken partijen zoals overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en (indien nodig) omringende landen, zodat zij indien nodig actie kunnen ondernemen.

Een belangrijk instrument in deze monitoring is de Veekijker: de Veekijker is een telefonische helpdesk voor dierenartsen en dierhouders waarbij ervaren en gespecialiseerde GD-dierenartsen vragen over diergezondheid beantwoorden. Daarnaast kunnen dierhouders en dierenartsen dieren inzenden voor pathologisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door een veterinair patholoog om inzicht te krijgen in de doodsoorzaak en/of een bedrijfsprobleem, of juist om bepaalde zaken uit te sluiten. 

Binnen de diergezondheidsmonitoring wordt ook gebruikgemaakt van actieve dataverzameling om goed zicht te kunnen houden op trends in de diergezondheid in Nederland, of om de aanwezigheid van bepaalde dierziekten uit te sluiten.

(Vrijwillige) certificeringsprogramma’s

Voor dierhouders en voor de voedingsindustrie heeft GD diverse certificeringsprogramma’s ontwikkeld om de diergezondheid op veehouderijbedrijven te verbeteren. Het kan hierbij gaan over ziekten die alleen voor de diergezondheid van belang zijn, zoals infectieuze bovine rhinitis (IBR) of bovine virus diarree (BVD), maar ook over zoönotische aandoeningen zoals salmonellose en leptospirose. Als een bedrijf deelneemt aan zo’n programma meet en controleert GD een aantal zaken op het bedrijf. Wanneer hieruit blijkt dat de ziekte niet voorkomt en er voldoende preventieve maatregelen zijn genomen, wordt het certificaat verstrekt.

Wettelijke dierziekteprogramma’s

Bij een aantal dierziekten is de overheid verantwoordelijk voor bestrijding en preventie. Dat is geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In opdracht van de overheid voert GD voor een aantal van dit soort dierziekten, zoals brucellose en aviaire influenza, de bewaking uit. Dat houdt onder andere in dat de GD de controle van melk- of bloedmonsters op de aanwezigheid van veroorzakers van deze ziekten uitvoert.

Ondersteuning bij verdenking en uitbraak

Bij verdenking of uitbraak van zeer besmettelijke dierziekten als varkenspest, mond- en klauwzeer en aviaire influenza, voert GD in opdracht van de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) specifieke taken uit. GD ondersteunt de NVWA dan bijvoorbeeld met toegepaste laboratoriumonderzoeken en specialistenteams.

Samenwerking met andere organisaties

In het kader van meldingsplichtige en opkomende dierziekten werkt GD samen met het WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research) voor diagnostiek en kennisdeling. Voor ziekten met een (potentieel) zoönotisch aspect wordt samengewerkt met het RIVM.

3.7 Veterinaire microbiologische laboratoria

Voor de microbiologische diagnostiek van diermonsters bestaan verschillende diagnostische mogelijkheden in Nederland. Voor eerstelijnsdiagnostiek kunnen monsters ingestuurd worden naar diverse commerciële laboratoria in binnen- en buitenland. 

Het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum (VMDC) van de Faculteit Diergeneeskunde biedt deze commerciële diensten aan, maar doet ook onderzoek ten behoeve van onderwijs en onderzoek, o.a. naar zoönosen en antimicrobiële resistentie in gezelschapsdieren (zgn zogenaamde (zogenaamde). gezelschapsdierenkijker). 

Sommige dierenartspraktijken hebben een eigen laboratorium waar (beperkte) microbiologische diagnostiek wordt uitgevoerd. 

Monsters van landbouwhuisdieren voor onderzoek naar besmettelijke dierziektes die in een monitoringsprogramma zitten, worden meestal door de Gezondheidsdienst in Deventer (GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren)) onderzocht. 

Monsters ten behoeve van export, import en referentietaken gaan naar het diagnostisch laboratorium van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research)). 

Voor de parasitaire referentietaken wordt officieel monsteronderzoek voor meldingsplichtige dierziekten ten allen tijde uitgevoerd door WBVR en door het RIVM.

3.8 Dutch Wildlife Health Centre

De missie van het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC Dutch Wildlife Health Centre (Dutch Wildlife Health Centre)) is het vermeerderen van de kennis over de gezondheid van wilde dieren en het bevorderen van een goed gebruik van deze kennis bij het beleid aangaande de volksgezondheid en de gezondheid van gedomesticeerde en in het wild levende dieren. Het DWHC opereert als onderdeel van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UU Universiteit Utrecht (Universiteit Utrecht)).

Taken

Uit de missie volgen onder meer de navolgende taken.

  • Pathologisch onderzoek: Als zich buitengewone sterfte voordoet onder in het wild levende dieren, verricht het DWHC gedegen pathologisch onderzoek op één of meer van de aangetroffen kadavers om mogelijke doodsoorzaken vast te stellen (zogenaamd incidentenonderzoek). Zo nodig wordt specialistisch vervolgonderzoek uitgezet in het partnernetwerk.
  • Monitorings- en surveillanceprogramma’s: Het DWHC adviseert over het opzetten en coördineren van programma’s om omvang en verloop van ziekten en infecties bij in het wild levende dieren te onderzoeken en volgen.
  • Onderzoeksprojecten: Het DWHC voert, in samenwerking met partners, onderzoeksprojecten uit die uit de voorgaande taken voortvloeien (vervolgonderzoek) en/of daar een meerwaarde aan geven.
  • Rapportage: Jaarlijks vindt rapportage plaats aan de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de UU over de status van ziekten bij wilde dieren.
  • Trainingen: Het DWHC geeft onderwijs aan studenten en trainingen aan zowel professionele als vrijwillige medewerkers van netwerkpartners over ziekte en gezondheid van wilde dieren en hoe daarmee om te gaan.

Begeleidingscommissie

Het DWHC heeft een wetenschappelijke begeleidingscommissie. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van Nederlandse instellingen die zich bezighouden met de gezondheid van mens of dier en de natuur. Op dit moment zitten er in deze commissie vertegenwoordigers van het RIVM/CIb Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu - Centrum Infectieziektebestrijding (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu - Centrum Infectieziektebestrijding), het WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research), GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren), de WUR Wageningen University & Research (Wageningen University & Research), het Erasmus MC Erasmus University Medical Center (Erasmus University Medical Center) en de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Vertegenwoordigers van instellingen die zich bezighouden met natuurbeheer worden uitgenodigd om deel te nemen aan de commissie.

3.9 Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD Maatschappij voor Diergeneeskunde (Maatschappij voor Diergeneeskunde)) is de beroepsorganisatie van dierenartsen in Nederland. Zij verenigt de in uiteenlopende disciplines werkzame dierenartsen. De KNMvD legt grote nadruk op de rol van de dierenarts bij zoönosen en het intensiveren van het contact tussen de humane en veterinaire sector. Er is sterk de noodzaak van samenwerking tussen de humane geneeskunde en de diergeneeskunde volgens het principe ‘One world, one medicine, one health’. Er zijn veel nationale en internationale initiatieven ontwikkeld om de samenwerking tussen de humane en de veterinaire sectoren te versterken. In Nederland zijn dat onder andere de nationale risicoanalysestructuur voor zoönosen en het Vetinfact-informatiesysteem. De KNMvD is een gesprekspartner van de overheid, het bedrijfsleven, kennis- en onderzoeksinstituten, maatschappelijke organisaties en de veterinaire beroepsgroep. Praktisch gezien is de KNMvD een bron van informatie voor iedere dierenarts. Zij fungeert als een spil in het veterinaire netwerk. Wanneer zich problemen rond zoönosen voordoen, kan de KNMvD via haar website en via digitale nieuwsbrieven zeer snel en gericht informatie verspreiden. Recente voorvallen zijn berichten over influenzavirus bij varkens, Brucella Canis bij honden en seoulvirus bij ratten. 

3.10 De dierenarts-practicus

De praktiserend dierenarts in Nederland werkt in het algemeen diersoortspecifiek. Er zijn dierenartsen voor gezelschapsdieren, er zijn paardendierenartsen en er zijn dierenartsen die in de landbouwhuisdierensector werken. De laatste groep dierenartsen is over het algemeen gespecialiseerd in rundvee, varkens, vleeskalveren of pluimvee. De gemengde eenmanspraktijk waarin een dierenarts alle diersoorten behandelt, bestaat in Nederland niet of nauwelijks meer. De uitvoering van de landbouwhuisdierenpraktijk is in de afgelopen jaren sterk veranderd. Van een consultatieve praktijk, waarbij het individuele zieke dier voorop staat, is de focus verschoven naar de preventieve praktijk, waarbij de dierenarts tijdens regelmatige bedrijfsbezoeken de gezondheidsparameters van de veestapel doorneemt. Op basis van deze informatie stelt de dierenarts in samenspraak met de veehouder een bedrijfsgezondheidsplan en bijbehorend behandelplan op. Een gezonde veestapel is de basis voor gezonde en veilige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.

Dierenartsen zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheid voor het tijdig signaleren van (opkomende) zoönosen. Dat geldt niet alleen voor dierenartsen die in de landbouwhuisdierensector werken. Ook zoönosen die bij paarden en gezelschapsdieren voorkomen, zijn in dit opzicht van belang, met name bij import uit gebieden waar bepaalde ziekten endemisch zijn.