Jaarlijks presenteert het RIVM trends in seksueel overdraagbare aandoeningen (soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening)) in een jaarrapport. De resultaten zijn vooral gebaseerd op data afkomstig van Centra Seksuele Gezondheid (CSG Centrum Seksuele Gezondheid (Centrum Seksuele Gezondheid)), waar mensen die behoren tot hoogrisicogroepen zich gratis kunnen laten testen. De belangrijkste bevindingen voor 2013 worden in dit artikel samengevat. Zo is het aantal mensen dat zich bij een CSG heeft laten testen op een soa in 2013 gestegen met 10%. Het percentage mensen met een soa is voor het eerst licht gedaald (met 0,4%) sinds 2007. Desondanks blijft dit percentage hoog (14,7%). In het jaarrapport worden ook resultaten op basis van huisartsendata (bron: NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) Zorgregistraties eerste lijn) gepresenteerd. Evenals voorgaande jaren blijkt uit deze data dat ongeveer 2/3 van de soadiagnostiek door de huisarts wordt gedaan en ongeveer 1/3 bij de CSG.

ib oktober 2014

Auteurs: F. van Aar, F.D.H. Koedijk, I.V.F. van den Broek, E.L.M. Op de Coul, L.C. Soetens, P.J. Woestenberg, J.C.M. Heijne en B.H.B. van Benthem

Infectieziekten Bulletin, jaargang 25, nummer 8, oktober 2014

Soaconsulten

In 2013 werden in totaal 133.585 soaconsulten uitgevoerd bij de CSG Centrum Seksuele Gezondheid (Centrum Seksuele Gezondheid), een stijging van 10% ten opzichte van 2012. Het percentage bezoekers dat gediagnosticeerd is met één of meer soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening) (chlamydia,gonorroe, infectieuze syfilis, hepatitis B of hiv humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus)) is licht gedaald van 15,1 %t in 2012 naar 14,7 % in 2013. (Figuur 1) De CSG zijn bedoeld voor mensen die tot de hoogrisicogroepen behoren en in de reguliere zorg niet voldoende bereikt worden. Om deze mensen te bereiken passen de CSG een landelijk afgestemd triagesysteem toe.(1) Mensen in hoogrisicogroepen worden gratis getest: mannen die seks hebben met mannen (MSM mannen die seks hebben met mannen (mannen die seks hebben met mannen)) (21% van de bezoekers in 2013), mensen afkomstig uit soa/hivendemische gebieden (25% van de bezoekers in 2013) en jongeren tot 25 jaar (49% van de bezoekers in 2013). In 2013 had 99% van de soaconsulten betrekking op iemand uit een hoogrisicogroep. (1)

Huisartsendata per soa zijn beschikbaar tot 2012 (2), maar door aanpassing (actualisering) van definities van episodes en aanpassing van de berekeningen van de prevalentie zijn vrijwel alle soa cijfermatig toegenomen (figuur 2).

Chlamydia

In 2013 was chlamydia opnieuw de meest gediagnosticeerde bacteriële soa bij de CSG met 15.767 gerapporteerde patiënten. Het percentage positieve testen daalde licht van 12,2 % in 2012 naar 11,8% in 2013. De hoogste percentages positieve testen werden gezien onder heteroseksuele mannen en vrouwen (respectievelijk 12,8 en 12,2%; figuur 3). De meeste chlamydia-infecties werden bij jongeren onder de 25 jaar gediagnosticeerd (61%). Lymphogranuloma venereum (LGV Lymphogranuloma venereum (Lymphogranuloma venereum)), een agressieve variant van chlamydia, was in 2012 sterk toegenomen, maar is in 2013 weer gedaald; 6,7% van de testen was positief in 2013 versus 13,1% in 2012. Het geschatte aantal chlamydia-infecties bij huisartsen in 2012 was 273 per 100.000 inwoners.

Gonorroe

In 2013 zijn 4.153 gonorroediagnoses gesteld. Sinds 2008 werd bij zowel heteroseksuelen als bij MSM een toename gezien in het percentage positieve gonorroetesten bij de CSG. In 2013 bleef dit percentage stabiel (3,4%) ten opzichte van 2012 (3,6%). Gonorroe werd vooral gediagnosticeerd bij MSM: 9,3% testte positief (9,3% in 2012), vergeleken met 1,7% van de heteroseksuele mannen (2,1% in 2012) en 1,8% van de vrouwen (1,9% in 2012) (Figuur 3). Het geschatte aantal gonorroe episodes bij de huisarts was 50 per 100.000 inwoners in 2012. Monitoring van antibioticaresistentie bij gonorroe blijft van belang, zeker gezien de gerapporteerde resistentie tegen derde generatie cefalosporines in Europa. In Nederland is tot nu toe geen klinisch falen waargenomen.


 

 

 

Figuur 1 Totaal aantal testen en percentage positieve testen bij heteroseksuele mannen, MSM en vrouwen binnen de soacentra, 2004-2013


Hiv humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus)

Bij de CSG werden 356 nieuwe hivdiagnoses vastgesteld in 2013. Het percentage positieve hivtesten voor MSM neemt sinds 2008 af: van 3,0% in 2008 naar 1,4% in 2013. Bij heteroseksuele mannen en vrouwen bleef dit percentage lager dan 0,1% (Figuur 3). Bij 25,4% van de nieuw gediagnosticeerde hivpositieve MSM die de CSG bezochten werd ook een chlamydia-infectie gevonden en bij 19,7% een gonorroe-infectie.

In 2013 werden 1.175 nieuwe aanmeldingen van hivpositieve mensen in zorg gerapporteerd in de nationale hivregistratie bij de Stichting HIV humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus) Monitoring, waarvan er 829 ook gediagnosticeerd waren in 2013. Eind 2013 waren in totaal 21.858 mensen met hiv in Nederland geregistreerd. Van alle nieuw geregistreerde hivpatiënten was 70% MSM en 23% heteroseksueel.

Van alle hivpositieve MSM geregistreerd in zorg, zijn de meesten gediagnosticeerd bij een van de CSG (38%). Hivpositieve heteroseksuele mannen en vrouwen geregistreerd in zorg, werden echter vaker in een ziekenhuis gediagnosticeerd (respectievelijk 50% en 49%). De huisarts diagnosticeerde ongeveer een derde van hen (31% van de MSM, 40% van de heteroseksuele mannen en 23% van de vrouwen).

Het aandeel mensen met hiv dat laat in zorg kwam (<350 CD4 cluster of differentiation 4 (cluster of differentiation 4)-cellen/mm3) is de laatste jaren gedaald, maar bleef in 2013 stabiel ten opzichte van 2012 (43%). Dit percentage was het laagst voor MSM (34%); bij heteroseksuelen was dit 62%. Het percentage mensen dat laat in zorg komt is hoger bij diegenen die gediagnosticeerd zijn in het ziekenhuis (66%) of bij de huisarts (41%) dan diegenen die gediagnosticeerd zijn bij een van de CSG (26%).


 

 

 

Figuur 2 Geschatte aantal episodes geregistreerd als angst voor soa/hiv en aantal geregistreerde positieve soadiagnoses door de huisarts berekend met de oude methode (2002-2011) en de nieuwe methode (2010-2012), gebaseerd op een extrapolatie van huisartspraktijken in het surveillancenetwerk van huisartsen (NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg)-Zorgregistratie) in Nederland, 2002-2012.
Soadiagnoses: chlamydia, gonorroe, syfilis, hiv, trichomonas, genitale herpes, genitale wratten en niet-specifieke urethritis


Syfilis, hepatitis B en C

In totaal werden er in 2013 626 infectieuze syfilisdiagnoses vastgesteld, waarvan 93% bij MSM. Het percentage positieve testen van infectieuze syfilis bij MSM (2,1%) in 2013 lijkt na jaren van daling (van 4,3% in 2007 naar 2,0% in 2011) te stabiliseren bij de CSG.

Uit de aangiftecijfers van acute hepatitis B bleek dat in 2013 de incidentie 0,8 per 100.000 mensen was. Het aantal patiënten met acute hepatitis B daalde met 23% naar 130 patiënten. Het aantal gerapporteerde acute hepatitis C-infecties in de aangiftecijfers nam met 72% toe van 36 in 2012 tot 62 in 2013.


 

 

 

Figuur 3 Totaal aantal testen en percentage positieve testen(*) bij heteroseksuele mannen, MSM en vrouwen voor chlamydia, gonorroe, syfilis en hiv binnen de soacentra in 2013


Genitale wratten en genitale herpes

Het aantal diagnoses van genitale wratten bij de CSG nam af met 11% naar 2.057. Het percentage positieve testen nam af van 2,9% in 2009 naar 1,5% in 2013. Het aantal diagnoses en het percentage positieve testen van genitale herpes (HSV herpessimplexvirussen (herpessimplexvirussen)) (612; 0,5%) was ongeveer gelijk aan 2012. Hierbij moet worden opgemerkt dat onderzoek naar genitale wratten en HSV alleen op indicatie gebeurt, waardoor het aantal diagnoses en het percentage positieve testen niet vergelijkbaar zijn met die van bacteriële soa en hiv, waarop routinematig getest wordt. Bij de huisarts is in de laatste jaren steeds een lichte stijging te zien in gerapporteerde diagnoses genitale herpes en genitale wratten. Met de nieuwe methode om de prevalentie te berekenen zien we een veel grotere toename tussen 2011 en 2012, waarschijnlijk door het opsplitsen van episodes die voorheen als een langdurige episode werden geteld.

Conclusie

Het aantal soaconsulten blijft nog steeds toenemen. Terwijl in voorgaande jaren het percentage CSG-bezoekers met een soa bleef toenemen, lijkt dit percentage zich in 2013 te stabiliseren. Een uitgebreide soasurveillance blijft essentieel om zicht te houden op relevante trends. De bestrijding zou verder ondersteund kunnen worden door het versterken van samenwerking tussen de verschillende zorgverleners, het verder implementeren van richtlijnen, het continueren van de monitoring van opkomende soa en trends binnen hoogrisicogroepen, het bevorderen van partnerwaarschuwing, het zichtbaar maken van regionale verschillen, het integreren van soascreening met hivzorg en het systematisch kweken van gonorroe bij mensen in hoogrisicogroepen om zicht te houden op de ontwikkeling van resistente stammen.

Auteurs

F. van Aar, F.D.H. Koedijk, I.V.F. van den Broek, E.L.M. Op de Coul, L.C. Soetens, P.J. Woestenberg, J.C.M. Heijne en B.H.B. van Benthem, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven

Correspondentie

fleur.van.aar@rivm.nl

  1. van Aar F, Koedijk FDH, van den Broek IVF et al. Sexually transmitted infections, including HIV humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus), in the Netherlands in 2013. Bilthoven: RIVM reportnumber 150002005/2014. 2014.
  2. Nielen MMJ, Spronk I, Davids R, et al. Verantwoording incidentie en prevalentiecijfers van gezondheidsproblemen in de Nederlandse huisartsenpraktijk in 2012. Uit: NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) Zorgregistraties eerste lijn [https://www.nivel.nl/NZR/symptomen-en-aandoeningen]