Sinds de eeuwwisseling deden zich verschillende grote en minder grote uitbraken van uit dieren afkomstige infectieziekten voor, zoals Q-koorts en aviaire influenza. Een deel van deze infectieziekteverwekkers kwam uit de professionele dier- en veehouderij, maar ook huisdieren kunnen een bron vormen.
In Nederland houden we naar schatting zo’n 33,4 miljoen huisdieren, waaronder 2,6 miljoen katten en 1,5 miljoen honden. Huishoudens met katten (23%) en/of honden (18%) komen het meeste voor. (1)
Honden en katten zijn een bron voor verschillende infectieziekten van wisselende ernst en incidentie. Toxoplasmose, toxocariasis, kattenkrabziekte en ringworm (zie kaders) zijn enkele voorbeelden hiervan. Bovendien rijst de vraag of, indien deze bekende ziekteverwekkers kunnen overspringen van huisdier op mens, de nauwe omgang met onze huisdieren geen risico vormt voor de introductie van geheel nieuwe infectieziekten.
Doel van dit onderzoek is kennis te vergaren over de omgang van katten- en hondeneigenaren met hun huisdier, vooral over risicogedrag voor zoönosenoverdracht. Een aselecte steekproef van inwoners van de GGD-regio’s Gooi & Vechtstreek en Hollands Noorden kregen een schriftelijk verzoek om een vragenlijst online in te vullen over de omgang met hun huisdieren.
Congenitale toxoplasmose
Toxoplasmose bij mensen komt in Nederland vaak voor. (2,3) Het klinisch beeld is in meestal mild, er bestaan echter aanwijzingen dat een toxoplasmose psychische effecten kan hebben. (2)Vooral het ongeboren kind van zwangere vrouwen die voor het eerst besmet raken met toxoplasma loopt risico. De symptomen van een congenitale toxoplasmose variëren van mild tot zeer ernstig, zoals mentale retardatie of intra-uteriene vruchtdood. Zo’n 80% van de intra-uterien geïnfecteerde, onbehandelde kinderen heeft na 18 jaar last van visusvermindering of blindheid. (2) Schattingen over de prevalentie van congenitale toxoplasmose wisselen van 8,1 tot 21 per 10.000 levendgeborenen. (4) De totale ziektelast van congenitale toxoplasmose in Nederland wordt geschat op 2.303 disability-adjusted life years (DALY’s) per jaar. (5)
Toxocariasis
Over de Nederlandse ziektelast van toxocariasis is weinig bekend. De seroprevalentie onder de Nederlandse bevolking is gemiddeld 19% en sterk leeftijdsafhankelijk: 4% bij kinderen van 1-4 jaar en 39% bij personen van 75-79 jaar. (6) Larven die migreren naar de ogen, longen, lever, hart en/of hersenen kunnen irreversibele schade veroorzaken. Deze ziektebeelden zijn echter zeer zeldzaam. (3) Toxocaraseropositiviteit wordt echter ook in verband gebracht met een verhoogde kans op astma en andere allergische aandoeningen. (7) Welk gedeelte van de ziektelast van deze aandoeningen in Nederland wordt veroorzaakt door toxocariasis, is echter onduidelijk.
Kattenkrabziekte
Een krab of beet van een besmette kat kan Bartonella henselae, de bacterie die kattenkrabziekte veroorzaakt, op de mens overbrengen. Meestal blijft het ziektebeeld beperkt tot een huidlaesie op de plek van het inoculum, gevolgd door lymfadenitis. In zeldzame gevallen is er sprake van encefalitis of een gedissemineerde infectie met ontstekingshaarden in bot, lever, milt of long. Vooral na een niertransplantatie of bij personen met aids kan kattenkrabziekte fulminant of zelfs fataal verlopen. Ongeveer de helft van de katten is seropositief voor Bartonella; 20% hiervan blijkt de bacterie bij zich te dragen. In Nederland wordt de ziekte naar schatting 300-1.000 keer per jaar vastgesteld; mogelijk is dit flink minder dan de ware incidentie. (8)
Ringworm
Ringworm (tinea) wordt gebruikt voor verschillende soorten dermatofyten die ronde, schilferende plekken kunnen veroorzaken op de behaarde hoofdhuid of andere plekken op het lichaam. Dermatofyten worden overgebracht via direct contact met huid, haren en huidschilfers van een besmet mens of dier. (9) De incidentie van huidschimmels en –gisten in de huisartsenpraktijk per jaar, is 31/1.000 patiënten; het aandeel zoönotische huidschimmels hierin is onbekend. (10) Ringworm is goed behandelen, maar kan soms leiden tot blijvend kale plekken. Kinderen en mensen met een sterk verminderde weerstand raken sneller geïnfecteerd dan gezonde volwassenen.
Naar aanleiding van 10.200 verstuurde uitnodigingen werden er 677 vragenlijsten ingevuld: een geschatte respons van 18,1% onder katteneigenaren en 16,9% onder hondeneigenaren. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 44 jaar. Relatief veel vrouwen en hoger opgeleiden vulden de vragenlijst in.
Figuur 1 Handen wassen voor het eten (hondeneigenaren).
Volwassen huisdiereigenaren kregen vragen over het gedrag van henzelf en hun kinderen naar hun huisdieren (zoals handen wassen, ontwormen). Daarnaast kwamen in de vragenlijst vragen voor over het gedrag van de huisdieren naar mensen (zoals bijten, likken of slapen in bed). Opvallende resultaten:
Figuur 2 Opruimen van hondenpoep.
Ook beantwoordden de respondenten vragen over het risicogedrag van de huisdieren, zoals krabben, bijten en aanwezigheid op het aanrecht. Opvallende resultaten:
Figuur 3 Actie van huisdiereigenaren na krab of beet.
Veel katten- en hondeneigenaren lopen een aanzienlijk risico om ziek te worden via hun huisdieren door de manier waarop zij met hun huisdieren omgaan. De respons op dit onderzoek is lager dan verwacht: 18,1% van de katteneigenaren en 16,9% van de hondeneigenaren. Het lijkt aannemelijk dat personen die zich bewust bezighouden met de gezondheid van hun huisdier, eerder meewerken aan het onderzoek. Daarnaast is het niet uit te sluiten dat respondenten op bepaalde vragen sociaal wenselijke antwoorden geven. We schatten daarom in dat de gepresenteerde resultaten een iets te gunstig beeld schetsen van de werkelijkheid.
In hoeverre het risicogedrag leidt tot ziekte is met deze onderzoeksopzet niet vast te stellen, daarvoor is de steekproef te klein. Op bevolkingsniveau leidt vooral toxoplasma tot een grote ziektelast.
De gevaren van rauwvleesvoeding voor dieren kwamen in het afgelopen jaar in het nieuws (12); recent werd Salmonella Serovar Kentucky gevonden in rauwvleesvoeding voor honden. (13) Niettemin blijkt uit onze cijfers dat baasjes van honden die rauw vlees eten vaker door hun hond in het gezicht gelikt worden.
Bij circa 3% van de respondenten met een kat liep een gezinslid in de afgelopen 3 jaar een geïnfecteerde krab- of bijtwond op. Beten en krabben door katten komen vaker voor dan beten en krabben door honden. Na een beet of krab door een kat wordt vaak geen enkele actie ondernomen, zelfs niet het schoonmaken van de wond.
Figuur 4 Likken in het gezicht (volwassenen).
Omdat verwondingen die door katten worden veroorzaakt over het algemeen kleiner zijn dan die veroorzaakt door honden, lijkt het logisch om kattenverwondingen als minder ernstig te beschouwen. Er is echter een groter risico op wondinfecties. Dit komt mogelijk door de vorm van de tanden van de kat (lang en dun) of de flora in de bek. (11)
Bepaalde bevindingen uit dit onderzoek roepen nieuwe vragen op. Op verschillende fronten blijken baasjes die al langere tijd voor een huisdier zorgen, lakser om te springen met hygiëne dan baasjesdie pas sinds kort een huisdier hebben. Betekent dit dat de voorlichting bij de aankoop van het eerste huisdier effectief is, maar dat de aandacht na een aantal jaar verslapt?
Een belangrijke kanttekening is dat we in dit onderzoek alleen vragen naar gedrag, niet naar kennis. Als baasjes van huisdieren bepaalde maatregelen (zoals de structurele ontworming en het op tijd verschonen van de kattenbak) niet nemen, kan dat verschillende redenen hebben. Het baasje weet bijvoorbeeld niet dat hij zijn huisdier moet ontwormen, of vindt het ontwormen een te grote belasting. Een eventuele interventie moet afgestemd worden op de reden voor dit gedrag.
In hoeverre de huidige omgang tussen mens en huisdier de deur opent voor emerging zoonoses is moeilijk te voorspellen. De kans hierop lijkt echter klein. Het is dan ook maar de vraag of eventuele interventies zich op dit risico moeten richten. De eerste stap die genomen moet worden vóór een interventie gestart kan worden, is nader onderzoek naar de precieze ziektelast van de bekende zoönosen. Welk deel je hiervan kunt voorkomen door een hygiënischer omgang tussen mens en huisdier, is een andere belangrijke vraag.
Dit onderzoeksproject is gefinancierd uit het regionaal programmabudget van het CIb (Centrum Infectieziekte-bestrijding) van het RIVM. Het is uitgevoerd met hulp van Fred Slijkerman Megelink (GGD Noord-Holland Noord, RIVM), Jacqueline Sleven (GGD Gooi- en Vechtstreek) en Harry Rozendaal (NVWA).
L. Martens1, L.F. Mieras2
1. GGD Gelderland-Midden
2. Leprastichting
Liesbeth.Martens@vggm.nl
Delen op: