De hygiënerichtlijn voor instellingen voor residentiële jeugdzorg is voor het laatst volledig herzien in 2015. Tussentijdse wijzigingen sinds de laatste herziening staan aangegeven in de Verantwoording.

De schoonmaakschema’s bij deze richtlijn kunt u hier downloaden als Word-document. Voor het maken van een checklist of rapport kunt u gebruik maken van de normenlijst.

 

1 Inleiding

In deze inleiding staat voor wie de richtlijn voor instellingen voor residentiële jeugdzorg is geschreven. Ook wordt er uitgelegd waarom hygiëne belangrijk is en wat het doel van de hygiënemaatregelen is. Daarnaast vindt u een leeswijzer als ondersteuning bij het vinden van specifieke informatie.

Voor wie is deze hygiënerichtlijn?

Deze richtlijn is een hulpmiddel om de hygiëne vorm te geven in instellingen voor residentiële jeugdzorg. Dit zijn instellingen waar kinderen en jongeren tussen de 0 en 23 jaar (in deze richtlijn ‘cliënten’ genoemd) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven, op vrijwillige of gedwongen basis. Er bestaan verschillende typen residentiële zorg zoals gesloten, besloten en open leefgroepen. Ook zijn er leefgroepen met een deeltijdarrangement - waarbij jongeren deels in de groep wonen en bijvoorbeeld in het weekend thuis zijn (zie dossier residentiële jeugdzorg op nji.nl).

In de eerste plaats is deze richtlijn geschreven voor managers, omdat zij direct verantwoordelijk zijn voor een goede hygiëne binnen hun instelling. Als ondersteuning voor managers zijn kant-en-klare instructies opgenomen voor uitvoerend medewerkers.

Hygiëne en ziekteverwekkers

Een goede hygiëne voorkomt de verspreiding van micro-organismen. Voorbeelden van micro-organismen zijn bacteriën, virussen en schimmels. Micro-organismen zijn onzichtbaar voor het blote oog en komen overal voor: op de huid, in lichaamsvloeistoffen zoals bloed en ontlasting, op meubelen en gebruiksvoorwerpen, in de lucht, in water, op en in voedsel. De meeste zijn onschuldig of zelfs nuttig voor de mens, maar sommige kunnen ziekten veroorzaken.

Door contact tussen mensen kunnen deze ziekteverwekkers zich van de ene mens naar de andere verspreiden. Als ze zich vervolgens in het lichaam vermenigvuldigen, kan iemand ziek worden. Zulke ziektes noemen we infectieziekten.

Of een besmetting uitgroeit tot een infectie, heeft met verschillende dingen te maken:

  • de hoeveelheid ziekteverwekker waarmee iemand besmet is;
  • hoe gemakkelijk de ziekteverwekker mensen ziek maakt;
  • iemands lichamelijke conditie. De een wordt ziek, de ander voelt zich niet lekker en een derde heeft nergens last van.

De cliënten van uw instelling lopen een groter infectierisico dan de gemiddelde burger. Dit komt doordat:

  • cliënten vaak relatief dicht op elkaar leven;
  • cliënten veel gebruikmaken van dezelfde ruimtes en materialen;
  • cliënten een afweersysteem hebben dat nog (volop) in ontwikkeling is;
  • cliënten soms een slechte persoonlijke hygiëne hebben, bijvoorbeeld vanwege psychiatrische problematiek;
  • medewerkers meerdere cliënten helpen, en zo ziekteverwekkers kunnen verspreiden.

Hoe verspreiden ziekteverwekkers zich?

Ziekteverwekkers verspreiden zich op de volgende manieren:

  • via de handen;
  • door de lucht (bijvoorbeeld via druppels door hoesten, na braken of via huidschilfers of stof);
  • via voedsel en water;
  • via voorwerpen als wc’s en deurklinken;
  • via lichaamsvloeistoffen (ontlasting, urine, bloed, wondvocht enzovoorts);
  • via dieren, zoals huisdieren en insecten.

Hygiëne voorkomt ziekte

Infectierisico’s beperkt u in de eerste plaats door een goede hygiëne. Alle regels in deze richtlijn hebben hiermee te maken. In de basis is hygiëne niet meer dan het volgende:

  • Breng wat vuil is niet in contact met wat schoon is. En andersom.
  • Maak schoon wat vuil is of gooi het weg.
  • Je kunt niet altijd aan de buitenkant beoordelen of iets vuil of schoon is.
  • Alles begint en eindigt met handen wassen.

Wat is het doel van deze richtlijn?

Zoals hierboven beschreven, lopen uw cliënten een groter infectierisico dan de gemiddelde burger. Het is aan u als organisatie om dit risico zo klein mogelijk te maken. Deze richtlijn is opgesteld om u hierin te ondersteunen. Hiertoe wordt in deze richtlijn een overzicht gegeven van belangrijke hygiënemaatregelen waarmee u het risico op het ontstaan en verspreiden van infectieziekten in uw instelling kunt verkleinen.

De maatregelen in deze richtlijn kunt u gebruiken bij het opstellen van uw hygiënebeleid. Omdat deze richtlijn algemene informatie geeft, is het aan te raden om dit te vertalen naar concrete werkinstructies, in lijn met het beleid van uw organisatie. Vanwege de grote variatie in typen instellingen voor residentiële jeugdzorg, is het mogelijk dat niet alle informatie in de richtlijn van toepassing is op uw situatie. Deze informatie kunt u dan overslaan.

Dit document biedt zowel informatie die direct te maken heeft met de hygiënische uitvoering van handelingen als informatie over randvoorwaarden om een goede hygiëne mogelijk te maken. Voorbeelden van zulke randvoorwaarden zijn de schoonmaak en de bouw en inrichting van uw instelling.

Leeswijzer

Elk hoofdstuk en elke paragraaf begint met een korte inleidende tekst. Hierin leest u waarom het onderwerp belangrijk is. Zo nodig wordt daarnaast aangegeven voor welke medewerkers of voor welk type zorginstelling de paragraaf van toepassing is.

Na deze inleidende tekst volgt een opsomming van de hygiënemaatregelen. Sommige maatregelen gelden op basis van wetgeving, uw zorgplicht, professionele standaarden of veldnormen, andere worden alleen meegegeven als tip. U herkent de maatregelen als volgt:

Hygiënemaatregelen

  • De maatregelen op basis van wetgeving, uw zorgplicht, professionele standaarden of veldnormen staan in een geel kader. Dit zijn de minimale eisen aan een goed hygiënebeleid. Wanneer u een vergelijkbaar of beter alternatief heeft, of als de maatregelen niet van toepassing zijn op de werkzaamheden van uw instelling, mag u hiervan afwijken. Het wordt aangeraden om deze afwijkingen in uw hygiënebeleid te beargumenteren. 

Wetgeving

  • Wanneer een maatregel voortkomt uit wetgeving, wordt deze wetgeving in schuingedrukte tekst toegelicht onder het kopje 'wetgeving'. Ontbreekt dit  in een paragraaf? Dan zijn de maatregelen in het gele kader gebaseerd op uw zorgplicht, professionele standaarden of veldnormen.

Tips

  • Tips herkent u aan de schuingedrukte tekst in een grijs kader. Deze punten zijn vrijblijvend. Maar als u de tips opvolgt, werkt u hygiënischer.

In hoofdstuk 7 vindt u schoonmaakschema’s en instructies voor medewerkers. 

2 Algemene hygiëne

In dit hoofdstuk vindt u algemene informatie over hygiënisch handelen. Specifieke informatie over schoonmaken en desinfecteren staat in hoofdstuk 3.

Voor een optimale hygiëne is het niet alleen belangrijk dat uw medewerkers weten hoe ze moeten werken, maar ook waarom ze dat moeten doen.

Hygiënemaatregelen

  • Zorg dat uw medewerkers goed weten hoe infectieziekten worden overgebracht én wat ze hier tegen kunnen doen.

2.1 Persoonlijke hygiëne van medewerkers

Deze paragraaf is van toepassing op medewerkers die verzorgende, verplegende of medische handelingen uitvoeren bij cliënten. Medewerkers die alleen sociale activiteiten uitvoeren met cliënten, kunnen onderstaande maatregelen als tips beschouwen.

Medewerkers en cliënten hebben veel contact met elkaar. Tijdens verzorgende, verpleegkundige en medische handelingen kunnen ziekteverwekkers zich gemakkelijk verspreiden via de handen, kleding en gedeelde materialen. Een goede persoonlijke hygiëne verkleint het infectierisico. Hieronder vindt u de eisen aan de persoonlijke hygiëne van medewerkers; de eisen voor cliënten vindt u in paragraaf 3.1.

Algemene regels

Medewerkers moeten zichzelf schoon houden. Dit houdt in dat zij naast schone kleding, ook schone haren hebben en eventuele wondjes goed afdekken. Geef uw medewerkers de volgende instructies:

Hygiënemaatregelen

  • Draag uw haren kort, in een paardenstaart, opgestoken of in een schone, strakke hoofddoek.
  • Dek open wondjes af met een waterafstotende pleister.
  • Gebruik eenmalige zakdoeken en gooi deze na gebruik meteen weg.

Ziekteverwekkers kunnen gemakkelijk overgebracht worden via de handen. Daarom moeten de handen goed schoon te maken zijn. Kunstnagels, nagellak en hand- en polssieraden belemmeren een goede handhygiëne.

Hygiënemaatregelen

  • Voert u verzorgende, verpleegkundige of medische handelingen uit bij cliënten? Let dan op het volgende:
    • Knip nagels kort en draag geen kunstnagels.
    • Gebruik geen nagellak.
    • Draag geen hand- en polssieraden, zoals een trouwring of horloge.

Tips

  • Draagt u oorsieraden? Draag dan knopjes in plaats van grote oorbellen of ringetjes. Deze kunnen tijdens werkzaamheden ergens achter haken of in contact komen met cliënten.

Schone handen

Een van de meest voorkomende manieren waarop ziekteverwekkers worden verspreid, is via de handen. Om te voorkomen dat medewerkers ziekteverwekkers verspreiden van de ene cliënt naar de andere cliënt, moeten de handen op de juiste momenten worden schoongemaakt. Dit kan door ze te wassen met water en zeep of ze in te wrijven met een handdesinfecterend middel. Geef uw medewerkers de volgende instructies:

Hygiënemaatregelen

  • Was of desinfecteer uw handen volgens de instructies in bijlage 7.2.
  • Was uw handen met water en vloeibare zeep als ze zichtbaar vuil zijn. Gebruik dan geen handdesinfecterend middel.
    Door zichtbaar vuil vermindert de werking van handdesinfecterend middel.
  • Zijn uw handen niet zichtbaar vuil? Dan mag u kiezen of u uw handen wast of desinfecteert.
    De handen worden voldoende schoon als u alleen wast of desinfecteert. Doe het dus niet beide, direct na elkaar; uw huid droogt dan meer uit en beschadigt sneller.
  • Was of desinfecteer uw handen onder andere:
    • na een toiletbezoek (en na het helpen of verschonen van cliënten);
    • voor en na verzorgende, verpleegkundige en medische handelingen;
    • na contact met lichaamsvloeistoffen zoals ontlasting, urine, bloed, wondvocht, speeksel, braaksel of sperma;
    • na het uittrekken van handschoenen;
    • na hoesten, niezen of het snuiten van de neus.
      Dit is ook belangrijk als u een zakdoek hebt gebruikt. Ziekteverwekkers kunnen namelijk via de zakdoek op uw handen komen.
  • Gebruik alleen handdesinfecterende middelen die in Nederland zijn toegelaten.

Doordat zorgmedewerkers hun handen veel moeten wassen of desinfecteren, kunnen de handen snel uitdrogen. Een handcrème kan dan uitkomst bieden.

Hygiënemaatregelen

  • Gebruikt u handcrème? Gebruik dan bij voorkeur een tube.
    Crèmes in potten raken sneller besmet met ziekteverwekkers.

Tips

  • Bewaar handdesinfecterende middelen buiten bereik van cliënten, om te voorkomen dat ze het opdrinken.

Handschoenen

Het dragen van handschoenen is vereist in situaties waarbij de handen in contact kunnen komen met lichaamsvloeistoffen en bij het uitvoeren van steriele handelingen. Via lichaamsvloeistoffen is er een verhoogd risico op besmetting met ziekteverwekkers. Geef de volgende instructies: 

Hygiënemaatregelen

  • Draag handschoenen wanneer uw handen in aanraking kunnen komen met lichaamsvloeistoffen. Dit is bijvoorbeeld bij:
    • het helpen van cliënten op het toilet;
    • het schoonmaken of desinfecteren van voorwerpen of oppervlakken waar lichaamsvloeistoffen op zitten;
    •  het sorteren van de vuile was.
  • Gebruik in bovenstaande gevallen alleen handschoenen:
    • die gemaakt zijn van poedervrije latex of nitril;
    • die voldoen aan de NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm)-normen EN 455 en EN 374; deze normen moeten op de verpakking zichtbaar zijn;
    • uit een verpakking waarop een CE Conformité Européenne (Conformité Européenne)-markering staat (zie afbeelding);
      logo CE-markering
    • uit een verpakking waarop de naam en het adres van de producent staat. Als dit geen adres binnen de EU Europese Unie (Europese Unie) is, moet ook de naam en het adres van de EU-vertegenwoordiger vermeld zijn. 
  • Heeft u een latexallergie type I of vermoedt u dat u allergisch bent? Gebruik dan nitril. 
  • Vermijd contact met deurklinken, telefoons en andere apparaten en materialen wanneer u handschoenen draagt.
    Dit om besmetting van de handschoenen of van de omgeving te voorkomen.
  • Gebruik handschoenen eenmalig en verwissel deze per cliënt. Trek handschoenen na gebruik direct binnenstebuiten uit, zonder hierbij uw polsen aan te raken, en gooi ze weg.

Kleding

Ook via kleding kunnen ziekteverwekkers verspreid worden. Om dit te voorkomen, moeten medewerkers besmetting van en via hun kleding voorkomen. Geef uw medewerkers de volgende instructies: 

Hygiënemaatregelen

  • Draag schone kleding tijdens verzorgende, verpleegkundige en medische handelingen. Trek schone kleding aan als de kleding zichtbaar vervuild is met lichaamsvloeistoffen. Hiervoor moet dus een reservesetje (privé- of dienst)kleding aanwezig zijn.
  • Draag tijdens verzorgende, verpleegkundige en medische handelingen bovenkleding met korte mouwen of rol de mouwen op tot boven de ellebogen wanneer uw handen of kleding in aanraking kunnen komen met lichaamsvloeistoffen.
  • Draag tijdens verzorgende, verpleegkundige en medische handelingen geen sjaals, vesten of andere loshangende accessoires die tegen de cliënt aan kunnen komen.

Tips

  • Zorg voor reservekleding die medewerkers aan kunnen trekken wanneer hun kleding tijdens de werkzaamheden vervuild raakt met lichaamsvloeistoffen.

Beschermende middelen (anders dan handschoenen)

In sommige gevallen moeten medewerkers naast handschoenen ook andere beschermende middelen, zoals een schort, mondneusmasker en spatbril, dragen om het risico op besmetting te verkleinen. Hieronder vindt u de algemene maatregel. Wanneer een cliënt een infectieziekte heeft, gelden mogelijk aanvullende maatregelen. Raadpleeg hiervoor de protocollen van uw instelling of een deskundige infectiepreventie, bijvoorbeeld van uw regionale GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). Voor uw medewerkers geldt:

Hygiënemaatregelen

  • Draag een wegwerpschort bij cliëntgebonden handelingen waarbij uw kleding vervuild kan raken met lichaamsvloeistoffen.
    Een halterschort is in normale situaties voldoende. In bepaalde situaties is een schort met lange mouwen noodzakelijk; raadpleeg hiervoor de betreffende protocollen van uw instelling. Ook kan uw regionale GGD u advies geven.

2.2 Huishoudelijk afval

Afval kan plaagdieren aantrekken. Omdat deze plaagdieren ziekteverwekkers met zich mee kunnen dragen, is een goed afvalbeleid nodig.

Hygiënemaatregelen

  • Voorkom dat huishoudelijk afval zich ophoopt op plaatsen waar plaagdieren bij kunnen.

Tips

  • Leeg afvalemmers minstens één keer per dag. Sluit de zakken goed en bewaar ze in gesloten rolcontainers.
  • Verschoon damesverbandcontainers in de meisjestoiletten dagelijks.
  • Houd de opslagplaats van afval schoon, zodat er geen ratten of andere plaagdieren op afkomen. Plaats geen afval naast afvalcontainers. Zorg dat het afval wordt opgehaald voordat een container vol is.

2.3 Voedselveiligheid

Instellingen voor residentiële jeugdzorg moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat cliënten ziek worden door bedorven of besmet eten.

Wetgeving

  • Sinds 1995 zijn alle organisaties die voedsel bereiden, verwerken, behandelen, verpakken, vervoeren, distribueren en verhandelen verplicht een voedselveiligheids-systeem te hebben op basis van HACCP (Hazard Analysis Critical Control Points; een systeem om de voedselveiligheid te beheersen). Deze verplichting is opgenomen in de Europese verordening Verordening (EG Europese Gemeenschap (Europese Gemeenschap)) 852/2004. Daarnaast zijn Nederlandse regels voor de hygiëne bij productie, bereiding en behandeling van levensmiddelen opgenomen in het 'Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen' en het 'Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen'.

Verschillende branches hebben een praktische uitwerking van de HACCP gemaakt, in de vorm van Hygiënecodes. In Hygiënecodes staan voedselveiligheidsmaatregelen die voor alle stadia van voedselverwerking gelden: van het kopen of ontvangen tot het bewaren, het bereiden en het serveren van eten en drinken. Door volgens een Hygiënecode te werken, voldoet u automatisch aan de wettelijke voorschriften van voedselveiligheid.

In deze paragraaf vindt u eerst wat achtergrondinformatie over de basisprincipes van voedselveiligheid. Daarna bespreken we volgens welke Hygiënecodes u kunt werken.

Basisprincipes van voedselveiligheid

Voedselveiligheidsmaatregelen zijn gebaseerd op drie basisprincipes: beheersing van de temperatuur, netheid en controle van de houdbaarheid.

Beheersing van de temperatuur

De temperatuur van gekoelde of diepvriesproducten beïnvloedt de voedselveiligheid. Hoe kouder deze producten worden bewaard, hoe minder kans ziekteverwekkers hebben om uit te groeien. Bij hoge temperaturen worden veel ziekteverwekkers juist gedood. Daarom gaan veel regels in de Hygiënecode over de temperatuureisen die voor deze producten gelden.

Netheid

Via vuile handen en vuile materialen (zoals keukenspullen of andere etenswaren) kan voedsel besmet raken met ziekteverwekkers. Bovendien kan groente en fruit bij aanschaf al besmet zijn. Daarom staan er in de Hygiënecode zowel eisen die gesteld worden aan de persoonlijke hygiëne van mensen die werken met voedsel als regels gericht op de schoonmaak van materialen en werkruimtes. Een voorbeeld van zo’n eis is dat men de handen moet wassen voor en na het bereiden of toedienen van eten.

Houdbaarheid

Al het voedsel is bederfelijk. Daarom is het controleren en garanderen van de houdbaarheid van producten een belangrijk aspect van voedselveiligheid.

Alle regels in hygiënecodes zijn gericht op deze principes.

Hygiënecodes

Hygiënecodes die u kunt gebruiken zijn:

  • de Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen en Defensie;
  • de Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonvormen.

Op de website van het Voedingscentrum vindt u een Hygiënecode Beslisboom waarmee u kunt bepalen volgens welke Hygiënecode u moet werken. In de meeste gevallen zal volgens de Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen en Defensie moeten worden gewerkt. De Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonvormen geldt alleen wanneer er een min of meer ‘gewoon’ huishouden wordt gevoerd waarbij bewoners zelf hun dagelijks leven (deels) inrichten, ‘samen’ zorgen voor de maaltijden en er alleen eenvoudige handelingen worden uitgevoerd om eten te bereiden of op te warmen. U vindt de Hygiënecodes op de website van het Voedingscentrum.

Hygiënemaatregelen

  • Bepaal volgens welke Hygiënecode er op uw locatie wordt gewerkt. Zorg dat de gekozen code alle voedselprocessen in uw centrum dekt.
  • Zorg dat iedereen die betrokken is bij voedselprocessen volgens de Hygiënecode werkt.

Tips

  • Laat uw keuken één keer per jaar controleren op hygiëne en HACCP door een eigen medewerker of een extern bureau (bijvoorbeeld de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)).

De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)) kan steekproefsgewijs controleren of u de regels uit uw code naleeft.

2.4 Dieren

Net als mensen kunnen dieren een infectieziekte oplopen. Een klein deel van deze infectieziekten kan van dieren worden overgedragen op mensen. Deze ziekten noemen we zoönosen. Het overdragen van ziekteverwekkers kan bijvoorbeeld gebeuren tijdens het aaien of knuffelen van dieren. Zijn (huis)dieren toegestaan binnen uw instelling? Dan is het belangrijk maatregelen te nemen om het risico op zoönosen te verkleinen.

Hygiënemaatregelen

  • Stel een hygiënebeleid op voor de omgang met dieren. Doel van uw beleid moet zijn dat u het risico op verspreiding van ziekteverwekkers tussen dieren onderling en van dieren naar mensen zo klein mogelijk maakt.
    Onderstaande tips kunt u gebruiken bij het opstellen van uw beleid.

Tips

  • Laat nieuwe huisdieren controleren en vaccineren door een dierenarts. Laat ze vervolgens periodiek controleren. Spreek hier met de dierenarts een geschikte termijn voor af. De dierenarts zal konijnen bijvoorbeeld jaarlijks inenten tegen myxomatose en kan bij vogels onderzoeken of ze drager zijn van de papegaaienziekte (chlamydophila psittaci); mensen kunnen deze ziekte ook oplopen.
  • Leg schriftelijk vast welke vaccinaties, controles en behandelingen een huisdier heeft gehad en hoe vaak het dier op controle moet komen. Eventueel kunt u de dierenarts om een schriftelijke verklaring vragen.
  • Bescherm honden en katten tegen vlooien.
  • Heeft een cliënt een eigen huisdier in zijn/haar kamer of woning? Stop het dier dan in zijn bench of kooi tijdens de verzorging van de cliënt. Dit is met name belangrijk wanneer bij de cliënt verpleegkundige handelingen worden uitgevoerd, zoals een wondverzorging, een katheterwisseling of uitzuigen. Bij zulke handelingen geeft een besmetting met ziekteverwekkers een verhoogd risico op infecties.
  • Zorg dat medewerkers hun handen wassen of desinfecteren na het knuffelen of verzorgen van dieren.
  • Heeft uw instelling boerderijdieren? Gebruik dan het Keurmerk Kinderboerderijen van de vereniging Samenwerkende Kinderboerderijen Nederland bij het opstellen van uw hygiënebeleid. In dit keurmerk vindt u vele maatregelen die u kunt nemen om uw cliënten en dieren te beschermen. 

3 Hygiëne van cliënten

In het voorgaande hoofdstuk zijn maatregelen beschreven die u en uw medewerkers kunnen nemen om infectierisico’s te verkleinen. Maar veel cliënten kunnen hier zelf ook aan bijdragen, door een goede persoonlijke hygiëne. Daarom is het belangrijk dat het hygiënisch bewustzijn van de cliënten zo mogelijk wordt vergroot.

3.1 Persoonlijke hygiëne van cliënten

Binnen instellingen voor residentiële jeugdzorg is er veel contact tussen cliënten onderling en tussen cliënten en medewerkers. Hierbij kunnen ziekteverwekkers, zoals bacteriën en virussen zich gemakkelijk verspreiden via de handen, kleding en gedeelde spullen. Vooral kleine kinderen stoppen wel eens speelgoed in hun mond of vegen snottebellen af met hun handen. Via deze ‘besmette’ materialen kunnen andere kinderen bijvoorbeeld weer ziek worden. Een goede persoonlijke hygiëne van cliënten verkleint de kans op verspreiding.

Benodigde materialen

Hygiënemaatregelen

  • Zorg dat elke cliënt een set persoonlijke toiletartikelen heeft. Voorbeelden van deze artikelen zijn:
    • een kam;
    • zeep;
    • handdoeken;
    • washandjes;
    • een tandenborstel;
    • tandpasta;
    • scheerbenodigdheden;
    • een nagelknippertje.
  • Bewaar persoonlijke toiletartikelen van cliënten gescheiden van die van andere cliënten.

Handelingen

Hygiënemaatregelen

  • Leer cliënten aan dat ze hun handen wassen:
    • na een toiletbezoek;
    • voor én na het eten;
    • na niezen, hoesten en afvegen van de neus;
    • na contact met vuile kleding, afval en zand;
    • na het buitenspelen.
  • Leg cliënten uit dat ze tijdens het niezen of hoesten:
    • niet in de richting van iemand anders kijken maar het hoofd wegdraaien of -buigen;
    • een zakdoek, de elleboogplooi of een hand voor de mond houden.
  • Veeg snottebellen weg als cliënten dit niet zelf kunnen doen.
  • Stimuleer cliënten zich regelmatig te wassen en hun tanden te poetsen. Bepaal als instelling de minimale frequentie. Laat een medewerker de cliënt wassen en tanden poetsen als de cliënt het zelf niet kan.
  • Laat cliënten niet eten of drinken in een zandbak, ballenbak, zwembad of andere speelgelegenheid.

Tips

  • Laat cliënten geen speelgoed meenemen naar het toilet.

3.2 Seksuele voorlichting

Neem zo nodig onderstaande eisen aan seksuele voorlichting op in uw beleid.

Hygiënemaatregelen

  • Informeer cliënten over het belang van veilige seks.
  • Geef cliënten zo nodig condooms en voorlichtingsmaterialen over soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening)’s, of leg deze op een toegankelijke plek.

Tips

  • Vraag bij verschillende instanties zoals de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) en Soa Aids Nederland informatiemateriaal aan. Veel van deze folders zijn gratis (excl. verzendkosten) en in meerdere talen beschikbaar.

4 Medische en verpleegkundige zorg

Ziekteverwekkers kunnen gemakkelijk overgebracht worden via kleding en handen. Door het intensieve contact tussen medewerkers en cliënten is er tijdens het verlenen van medische en verpleegkundige zorg een verhoogde kans op besmetting.

Om dit risico op besmetting te verkleinen moet u zich tijdens het verlenen van zorg houden aan de eisen uit dit hoofdstuk. Daarnaast gelden uiteraard de algemene maatregelen op het gebied van persoonlijke hygiëne (zie paragraaf 2.1) en schoonmaak en desinfectie (zie hoofdstuk 5).

4.1 Wondverzorging

Het kan voorkomen dat in uw instelling wonden moeten worden verzorgd. Hierbij is er een verhoogd risico op verspreiding van micro-organismen van de ene naar de andere cliënt. Neem de onderstaande maatregelen om dit risico te verkleinen:

Hygiënemaatregelen

Voorbereiding

  • Zet voordat u begint alle benodigdheden klaar binnen handbereik, op een schone ondergrond (zoals een schone handdoek). Plaats ook een afvalzakje binnen handbereik, zodat u vuile materialen direct kunt weggooien.
  • Controleer de houdbaarheidsdatum van alle materialen vóór elke handeling.
  • Controleer of de verpakkingen van steriele materialen onbeschadigd en ongeopend zijn.
  • Voorkom tocht tijdens de handeling, om het opdwarrelen van stof te voorkomen.
    Zo voorkomt u besmetting met micro-organismen in stofdeeltjes uit de lucht.
  • Open steriele materialen pas als u klaar bent om met de handeling te beginnen en laat ze na opening op de binnenkant van hun verpakking liggen.
  • Was of desinfecteer uw handen direct vóór de wondverzorging, vlak voordat u handschoenen aantrekt.
  • Trek handschoenen aan, en ook een wegwerpschort wanneer uw kleding besmet kan raken met bloed of wondvocht.

Tijdens de handeling

  • Raak met handschoenen zo min mogelijk oppervlakken aan, om te voorkomen dat de handschoenen besmet raken met micro-organismen uit de omgeving (bijvoorbeeld op deurklinken of telefoons).

Na de handeling

  • Gooi instrumenten en materialen die bedoeld zijn voor eenmalig gebruik (zoals handschoenen) direct na de handeling weg.
  • Was of desinfecteer uw handen na het uittrekken van de handschoenen.
  • Noteer de openingsdatum en -tijd op materialen die na openen beperkt houdbaar zijn, zoals zalven en spoelvloeistoffen. Gebruik spoelvloeistof tot maximaal 24 uur na opening. Noteer ook de naam van de cliënt; geopende materialen mogen niet bij andere cliënten gebruikt worden.

4.2 Steriele instrumenten en materialen

Steriele instrumenten en materialen moeten op de juiste wijze bewaard worden; gebeurt dit niet, dan kunnen de producten hun steriliteit verliezen. Let daarom op de volgende regels wanneer steriele instrumenten en materialen worden gebruikt:

Hygiënemaatregelen

  • Controleer de houdbaarheidsdatum van steriele instrumenten en materialen periodiek (bijvoorbeeld maandelijks) en vóór gebruik. Gebruik de instrumenten en materialen niet na deze datum.
  • Sla steriele instrumenten en materialen stofvrij en droog op, op zo’n manier dat ze niet beschadigen.
    Prop ze dus bijvoorbeeld niet in een la, bundel instrumenten of materialen niet samen met elastiekjes of nietjes en schrijf of stempel niet op de verpakking.
  • Gebruik de instrumenten en materialen niet als de verpakking:
    • beschadigd of gescheurd is;
    • (deels) geopend is;
    • vochtig is of vochtkringen vertoont;
    • vuil is geworden.

Tips

  • Gebruik zoveel mogelijk wegwerpmaterialen.
  • Sla steriele instrumenten en materialen op volgens het ‘first in, first out’ (fifo)-principe. Dit betekent dat instrumenten en materialen die het eerst geleverd zijn, ook het eerst gebruikt worden. Plaats hiervoor de nieuwe voorraad achteraan en schuif de oude voorraad naar voren.
  • Wijs een medewerker aan die maandelijks de houdbaarheidsdatum van steriele instrumenten en materialen controleert.
  • Maak een lijst met de houdbaarheidsdata van alle steriele instrumenten en materialen en controleer deze lijst maandelijks. Zo kun je de houdbaarheid snel controleren. Gooi producten waarvan de houdbaarheidsdatum is verlopen weg. Geef met een paraaf aan dat de controle is uitgevoerd.

4.3 Omgang met scherp afval

Bij het verlenen van medische zorg of het injecteren van medicijnen kunnen scherpe materialen zoals naalden of mesjes worden gebruikt. Omdat deze materialen tijdens het gebruik besmet kunnen raken met ziekteverwekkers van cliënten, moet er veilig mee worden omgegaan.

Wetgeving

  • Omdat 85% van de prikaccidenten zich in de zorgsector voordoet, is er een Europese richtlijn (richtlijn 2010/32/EU Europese Unie (Europese Unie)) opgesteld die werkgevers van alle EU-lidstaten verplicht om hun medewerkers te beschermen tegen prikaccidenten. In Nederland is dit vertaald in het Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.97. In dit besluit staat dat er veilige naaldsystemen beschikbaar moeten zijn met ingebouwde beveiliging, zodat de zorgmedewerker na gebruik zichzelf of anderen er niet mee kan prikken. Ook is in het besluit opgenomen dat het verboden is om het hoesje na gebruik terug op de naald te zetten (‘recappen’ genoemd).

Neem de onderstaande maatregelen. Door u hieraan te houden, verkleint u de kans op een prikaccident.

Hygiënemaatregelen

  • Gebruik veilige naaldsystemen met een ingebouwde beveiliging.
    Opmerking: op het moment van publicatie van deze richtlijn zijn nog niet alle naalden in een veilige uitvoering verkrijgbaar. Tot het moment dat alle naaldsystemen zijn vervangen, geldt: Voer, waar mogelijk, de veilige naaldsystemen in.
  • Doe hoesjes nooit terug op de naald.
  • Gooi naalden en andere scherpe wegwerpinstrumenten die de huid of slijmvlies doorboren, direct na gebruik in een naaldcontainer. Gooi dit scherpe afval dus nooit in een gewone afvalemmer!
  • Gebruik alleen naaldcontainers met:
    • het UN United Nations (United Nations)-keurmerk (zie afbeelding);
      logo UN-keurmerk
      Dit keurmerk geeft aan dat de container voldoet aan de eisen voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
    • het juiste UN-nummer;
      Dit nummer geeft aan wat de inhoud van de naaldcontainer is. UN 2814 staat voor ‘infectieuze stof, gevaarlijk voor mensen’ en UN 3291 staat voo r ‘ziekenhuis- of medisch afval, ongespecificeerd’;
    • een biohazardteken (zie afbeelding).
      logo biohazard
      Dit teken geeft aan dat de naaldcontainer stoffen met een infectierisico bevat (klasse 6.2).
  • Zorg dat de naaldcontainer tijdens het prikken of snijden altijd binnen handbereik staat.
  • Zorg dat het deksel van de naaldcontainer goed vast zit.
    Het deksel zit stevig vast wanneer u bij het aandrukken van de hoeken bij elke hoek een duidelijke klik heeft gehoord. Er zit dan geen speling meer in het deksel.
  • Vervang naaldcontainers wanneer ze tot de maximale vullijn vol zitten. Sluit het deksel en lever de volle naaldcontainer in volgens het protocol van uw instelling. Zet direct een nieuwe naaldcontainer neer.

Wetgeving

  • Volle naaldcontainers vallen in de categorie ‘specifiek ziekenhuisafval’. Aan de afvoer van ziekenhuisafval zijn bij wet eisen gesteld (zie hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer). Zo mag u uw containers alleen inleveren bij inzamelaars die een zogeheten VIHB nummer hebben. Op www.niwo.nl kunt u een lijst met goedgekeurde inzamelaars vinden (zoek hiervoor op ‘VIHB-lijst’ en klik vervolgens op ‘Raadplegen VIHB-lijst (bedrijfsafval en gevaarlijk afval)).

Tips

  • Maak met uw apotheek afspraken over het inleveren van volle naaldcontainers.

4.4 Prik-, snij-, bijt- en spataccidenten

Ook wanneer u zich bij de omgang met scherp afval houdt aan de eisen in de vorige paragraaf, kunnen er in uw instelling prik-, snij-, bijt- en spataccidenten plaatsvinden. Hier spreekt men van als het bloed of de slijmvliezen van een medewerker of cliënt in contact komt met bloed, wondvocht of de slijmvliezen van een ander. Bij zo’n accident kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen, zoals het hepatitis B of C virus en hiv humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus). Bij een bijtaccident lopen zowel de bijter als de degene die gebeten is het risico om besmet te worden door de ander.

Door een protocol voor prik-, snij-, bijt- en spataccidenten dat bekend is bij de medewerkers, verkleint u de kans dat medewerkers of cliënten bij zo’n accident een infectieziekte oplopen.

Hygiënemaatregelen

  • Ontwikkel een protocol voor prik-, snij-, bijt- en spataccidenten en stel uw medewerkers hiervan op de hoogte.
  • In dit protocol moet in ieder geval het volgende staan:
    • Bij bloed-bloed- of bloed-slijmvliescontact (bijvoorbeeld wanneer bloed in het oog is gespat) moeten zo snel mogelijk de volgende stappen worden genomen:
      • Laat een wondje goed doorbloeden.
      • Spoel het wondje of het slijmvlies met water of fysiologisch zout.
      • Ontsmet een wondje (slijmvliezen niet!) met een wonddesinfecterend middel met een RVG Register Verpakte Geneesmiddelen (Register Verpakte Geneesmiddelen)- of EU Europese Unie (Europese Unie)-nummer (bijvoorbeeld Betadine jodium).
      • Dek het wondje zo nodig af.
      • Neem direct hierna contact op met de arts of instantie die volgens uw lokale protocol het accident moet beoordelen. De arts maakt vervolgens een inschatting van de risico's en bespreekt het te volgen beleid.
        Neem in het protocol de contactgegevens op van de instantie(s) aan wie het accident gemeld moet worden. Maak zo nodig onderscheid tussen meldingen binnen en buiten kantooruren.
    • Noteer de volgende gegevens zodat de arts het risico op hiv en hepatitis B en C beter kan bepalen:
      • medische informatie (indien bekend) over de personen die bij het accident zijn betrokken: wat is de vaccinatiestatus van de verwonde, is hij of zij gevaccineerd tegen hepatitis B en zo ja, is uit een titerbepaling gebleken dat er voldoende antistoffen zijn aangemaakt; en wat is er bekend over de bron: is hij/zij besmet met hepatitis B of C virus of hiv, vertoont hij of/zij risicogedrag (zoals intraveneus drugsgebruik)?
      • het type verwonding (bijv. prik- of bijtwond);
      • de plaats van de verwonding op het lichaam;
      • het materiaal waarmee iemand verwond is (het type naald in het geval van een prikaccident);
      • de handeling die er, in geval van een prikaccident, met de naald is uitgevoerd.

Vaccinatie van medewerkers tegen hepatitis B

Op basis van de Arbowet is de werkgever verplicht om personeel te beschermen tegen een infectie met hepatitis B, bijvoorbeeld door het aanbieden van vaccinatie. Dit valt echter buiten de reikwijdte van deze richtlijn. Maar zie voor meer informatie onder andere het Arbobesluit, art. 4.85 en www.kiza.nl.

4.5 Een infectieziekte in uw instelling

Ook wanneer u goede hygiënemaatregelen instelt, kan het voorkomen dat cliënten of medewerkers besmet raken met een infectieziekte. In sommige gevallen moet u dit melden bij de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). De eisen hieraan vindt u onder het kopje ‘Meldingsplicht’. Onder het kopje ‘Medewerkers met infectieziekten’ vindt u maatregelen om de kans te verkleinen dat medewerkers met een infectieziekte cliënten besmetten. Tot slot vindt u onder ‘Bijzonder resistente micro-organismen (BRMO bijzonder resistente micro-organismen (bijzonder resistente micro-organismen))’ informatie over specifieke maatregelen die u moet nemen in het geval van een BRMO.

Tips

  • Breng infectiepreventie onder bij de medewerkers die verantwoordelijk zijn voor kwaliteit en veiligheid. Zij kunnen onderstaande informatie vertalen naar protocollen en werkinstructies.

Meldingsplicht

Voor instellingen voor residentiële jeugdzorg geldt een meldingsplicht voor infectieziekten. 

Wetgeving

  • Op grond van de Wet publieke gezondheid, artikel 26, is het hoofd van een instelling waar voor infectieziekten kwetsbare groepen een of meer dagdelen per etmaal in gemeenschappelijke ruimten verblijven of samenkomen, wettelijk verplicht om de GGD op de hoogte te stellen van een ongewoon aantal zieken.

 In het LCI-draaiboek Artikel 26 meldingen Wpg instellingen is omschreven welke infectieziekten gemeld moeten worden, en vanaf hoeveel gevallen deze meldingsplicht ingaat.

Hygiënemaatregelen

  • Meld infectieziekten volgens de regels omschreven in het LCI-draaiboek Artikel 26 meldingen Wpg instellingen. Zorg dat duidelijk is wie de melding doet.
  • Houd deze gegevens bij:
    • Wanneer en hoe werd de eerste cliënt of medewerker ziek?
    • Wat zijn de klachten?
    • Is er een diagnose gesteld (zo ja: door wie en hoe)?
    • Zijn er nog meer cliënten of medewerkers ziek geworden (en zo ja, wanneer)?
    • Is er spontaan herstel?
      Om een infectieziekte zo goed mogelijk te bestrijden heeft de GGD zo veel mogelijk informatie nodig.
  • Bepaal samen met de behandelend arts en deskundigen van de GGD welke maatregelen u moet nemen.
    In de meeste gevallen hoeft u bij gezamenlijke activiteiten geen cliënten te weren omdat besmetting vaak al vóór de diagnose heeft plaatsgevonden.

Tips

  • Voor vragen en advies over (een uitbraak van) een infectieziekte, of als u twijfelt of u of een ander een besmettelijke ziekte heeft (zoals bijvoorbeeld tuberculose), kunt u contact opnemen met uw GGD.

Medewerkers met infectieziekten

Medewerkers met een infectieziekte kunnen cliënten besmetten. Daarom moeten medewerkers zich direct bij een bedrijfsarts of afdelingshoofd melden wanneer zij een infectie hebben. Er wordt dan onderzocht of ze vervangende werkzaamheden moeten uitvoeren of tijdelijk moeten stoppen met werken. 

Hygiënemaatregelen

  • Stimuleer medewerkers het volgende direct te melden:
    • ernstige infecties (aan de handen);
    • steenpuisten;
    • acute en aanhoudende diarree.

Bijzonder resistente micro-organismen (BRMO)

Resistentie van micro-organismen tegen meerdere groepen antibiotica komt wereldwijd steeds meer voor. Hierdoor moeten steeds vaker zwaardere antibiotica worden voorgeschreven, waartegen ook in toenemende mate resistentie dreigt te ontstaan. Micro-organismen die resistent zijn tegen de eerstekeuzeantibiotica of tegen meerdere groepen antibiotica worden bijzonder resistente micro-organismen (BRMO) genoemd. Voorbeelden van BRMO zijn ESBL Extended spectrum beta-lactamases (Extended spectrum beta-lactamases)-producerende Enterobacteriaceae en meticillineresistente Staphylococcus aureus (MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus)).

Verspreiding van BRMO vormt een bedreiging voor zorginstellingen. Is een cliënt of medewerker besmet met een BRMO, dan is het belangrijk dat u maatregelen neemt om verdere verspreiding te voorkomen. Uiteraard is een goede basishygiëne noodzakelijk. Daarnaast zijn bij bepaalde BRMO aanvullende voorzorgsmaatregelen nodig. Voorbeelden van zulke maatregelen zijn het dragen van speciale beschermende middelen en het plaatsen van cliënten op eenpersoonskamers. Voor extramurale zorg staan maatregelen omschreven in de LCI-richtlijn BRMO. Deze richtlijn bevat geen maatregelen voor MRSA; deze zijn beschreven de LCI-richtlijn Staphylococcus aureus-infecties. 

Hygiënemaatregelen

  • Heeft een cliënt of medewerker een BRMO? Schakel dan altijd een deskundige infectiepreventie in, bijvoorbeeld van uw regionale GGD. Hij of zij kan u tegen uurtarief adviseren over de maatregelen die nodig zijn om verdere verspreiding te voorkomen.

 

5 Schoonmaken en desinfecteren

De informatie in dit hoofdstuk is in de eerste plaats geschreven voor instellingen die de schoonmaak en desinfectie laten uitvoeren door hun eigen medewerkers. Wanneer u een externe partij inhuurt voor het schoonmaken, kunt u onderstaande informatie gebruiken om goede afspraken te maken.

In vuil en stof kunnen ziekteverwekkers zitten. Door regelmatig schoon te maken, haalt u veel ziekteverwekkers weg. Hierdoor verkleint u de kans op ziekte.

Er is een verschil tussen schoonmaken en desinfecteren. Schoonmaken is stof en vuil verwijderen, bijvoorbeeld door te stofzuigen of te dweilen. Zo raakt u ook de meeste ziekteverwekkers in het stof of vuil kwijt. Maar om bijvoorbeeld ziekteverwekkers in bloedvlekken weg te krijgen moet u na het schoonmaken óók desinfecteren. Door te desinfecteren, doodt u de overgebleven ziekteverwekkers tot een aanvaardbaar niveau.

In situaties waarin u moet desinfecteren, is er een groter infectierisico dan in situaties waarin schoonmaken voldoende is. Vanwege dit verhoogde infectierisico vindt u hieronder eerst de maatregelen die gelden voor desinfecteren.

5.1 Desinfecteren

Door te desinfecteren met een desinfectiemiddel worden zoveel mogelijk ziekteverwekkers die zijn achtergebleven na het schoonmaken gedood. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides)) en de European Chemicals Agency (ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency)) beoordelen of een desinfectiemiddel goed werkt en veilig is. Ook stellen zij vast waar, waarvoor en hoe het gebruikt mag worden, dit kunt u vinden in de gebruiksaanwijzing op het etiket. Een toegelaten middel is te herkennen doordat op het etiket van het product een vijfcijferig nummer staat met daarachter de letter N (bijvoorbeeld 23456N) of door de letters EU Europese Unie (Europese Unie) of NL met daarachter 11 cijfers (bijvoorbeeld NL-1234567-0001).

Neem bij meerdere zieken in korte tijd (uitbraak) altijd contact op met de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst).

Hygiënemaatregelen

  • Desinfecteer een oppervlak of voorwerp als er bloed of een andere lichaamsvloeistof met zichtbare bloedsporen op zit. Dit geldt ook als het bloed er al lang op zit; ook in oud bloed kunnen ziekteverwekkers overleven.
  • Desinfecteer alleen als er éérst is schoongemaakt. Desinfecterende middelen werken onvoldoende als het oppervlak of voorwerp nog vuil of stoffig is.
    Er zijn een aantal toegelaten middelen die in één handeling zowel schoonmaken als desinfecteren. Dit staat dan in het gebruiksvoorschrift. Gebruikt u zo’n middel? Dan is schoonmaken voordat u dit middel gebruikt uiteraard niet nodig, tenzij er sprake is van ernstige vervuiling, hierbij is reiniging vooraf wel nodig.
  • Draag bij het desinfecteren altijd wegwerphandschoenen (zie paragraaf 2.1) en was de handen na afloop met water en zeep.
  • Draag een wegwerpschort als uw kleding vervuild kan raken met lichaamsvloeistof zoals bloed.
  • Desinfecteer alleen met desinfectiemiddelen die in Nederland zijn toegelaten.
  • Gebruik een desinfectiemiddel volgens de gebruiksaanwijzing (op het etiket).

Tips

  • Heeft u nog geen desinfectiemiddel? Vraag een deskundige op het gebied van desinfectiemiddelen van uw Nederlandse leverancier/groothandel (eventueel de leverancier van uw reinigingsmiddelen) naar een geschikt middel. Zij mogen alleen desinfectiemiddelen verkopen die zijn toegelaten op de Nederlandse markt.
  • Heeft u al een desinfectiemiddel? Controleer op het etiket of er een toelatingsnummer op staat. Dit kunnen 5 cijfers met N erachter zijn of de letters ‘EU’ of ‘NL’ met daarachter 11 cijfers.
  • Twijfelt u? Neem dan contact op met uw leverancier/groothandel of met een deskundige van de GGD.

5.2 Schoonmaken

Goed schoonmaken lijkt een kwestie van gezond verstand, maar toch gaat er in de praktijk vaak veel mis. Als er verkeerd wordt schoongemaakt, kunnen er ziekteverwekkers achterblijven of zelfs verspreid worden. Let voor een goed schoonmaakresultaat op de volgende punten:

Hygiënemaatregelen

  • Werk volgens een schoonmaakschema. Beschrijf hierin hoe vaak elk onderdeel schoongemaakt moet worden en op welke manier.
    In de schoonmaakschema's in bijlage 7.1 staat per ruimte aangegeven hoe vaak verschillende oppervlakken en materialen moeten worden schoongemaakt. U mag natuurlijk vaker schoonmaken dan in deze schema’s is aangegeven. Maak alleen minder vaak schoon als u daar een goede reden voor heeft (bijvoorbeeld omdat een ruimte bijna nooit wordt gebruikt).

Tips

  • Geef iedereen die schoonmaakt instructie over de manier van schoonmaken en de middelen die ze hiervoor moeten gebruiken.
  • Draag handschoenen bij het schoonmaken van voorwerpen of oppervlakken waar lichaamsvloeistoffen op (kunnen) zitten. Was of desinfecteer uw handen na het uittrekken van de handschoenen. Bij het uittrekken van de handschoenen kunnen er ziekteverwekkers op uw handen komen.
  • Maak eerst ‘droog’ (afstoffen, stofzuigen) schoon en daarna ‘nat’ (vochtig doekje, stomen, dweilen).
  • Maak schoon van ‘schoon’ naar ‘vuil’ en van ‘hoog’ naar ‘laag’.
  • Let tijdens het schoonmaken vooral op punten en voorwerpen die mensen veel aanraken, zoals kranen, lichtschakelaars, deurklinken en doorspoelknoppen.
  • Gebruik de schoonmaakmiddelen volgens de instructies op de verpakking.
  • Vink de schoonmaakwerkzaamheden af in het schoonmaakschema. Hierdoor ziet u snel wat er nog moet gebeuren. Dit is vooral handig als er door meerdere personen wordt schoongemaakt.
  • Wordt de schoonmaak door meerdere partijen uitgevoerd? Bijvoorbeeld door een extern schoonmaakbedrijf en medewerkers? Stel dan voor elke partij eigen schoonmaakschema’s op. Zo zijn de verantwoordelijkheden voor iedereen duidelijk. Zie toe op de uitvoering.

Omgaan met schoonmaakmaterialen

Bij verkeerd gebruik, kunnen ziekteverwekkers via schoonmaakmaterialen worden verspreid. Daarom moeten schoonmaakmaterialen goed schoongemaakt, gedroogd en opgeruimd worden. In bijlage 7.1 vindt u ook een specifiek schoonmaakschema voor de schoonmaakmaterialen.

Hygiënemaatregelen

  • Voorkom dat ziekteverwekkers worden verspreid via schoonmaakmaterialen. Werk daarom alleen met schone materialen.
    Onderstaande tips kunnen hierbij helpen.

Tips

  • Gebruik dagelijks schone materialen.
  • Vervang schoonmaakmaterialen en sopwater als deze zichtbaar vuil zijn.
  • Gebruik bij het dweilen verschillende emmers (bijvoorbeeld met aparte kleuren) voor schoon en vuil sopwater. Maak de dweil of mop nat in de emmer met schoon sop, en spoel hem uit in de andere. Zo blijft sopwater langer schoon.
  • Spuit een oplossing van allesreiniger en water (in een fles of plantenspuit) op wegwerpdoekjes voor het schoonmaken van bijvoorbeeld verschoonkussens. Vul de fles of spuit niet verder dan nodig voor gebruik voor één dag en spoel de fles of spuit om als hij leeg is. Laat hem vervolgens drogen voordat u een nieuwe oplossing aanmaakt. Zo voorkomt u dat ziekteverwekkers in de fles of spuit uitgroeien.
  • Was schoonmaakmaterialen zoals moppen en doeken na gebruik op 60° C. Laat ze daarna drogen, aan de lucht of in een wasdroger. Of gebruik wegwerpmaterialen en gooi deze direct na gebruik weg.
  • Maak schoonmaakmaterialen die niet in de wasmachine kunnen en niet weggegooid worden, zoals emmers en trekkers, na gebruik schoon en spoel ze af met water. Maak de materialen daarna handmatig droog, laat ze drogen op een schone ondergrond of hang ze op om te drogen (trekkers). Laat natte schoonmaakmaterialen na gebruik nooit in emmers achter, om te voorkomen dat ziekteverwekkers uitgroeien.
  • Zijn de schoonmaakmaterialen die handmatig worden gereinigd, gebruikt bij het opruimen van bloed of andere lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen? Dan moeten ze nadat ze zijn schoongemaakt ook worden gedesinfecteerd (zie paragraaf 5.1).
  • Vervang het filter van de stofzuiger zo vaak als de fabrikant voorschrijft.
  • Berg schoonmaakmaterialen en -middelen op in een aparte opslagruimte.
  • Gebruik microvezeldoekjes volgens de werkwijze in bijlage 7.3.

6 Bouw en inrichting

Dit hoofdstuk is van toepassing op intramurale instellingen. Voert uw organisatie zorgtaken uit bij de cliënt thuis, dan kunt u onderstaande maatregelen als tips beschouwen. Aan de hand van dit hoofdstuk kunt u bekijken of er nog aanpassingen aan de woning van de cliënt gewenst zijn.

In dit hoofdstuk vindt u de eisen aan de bouw en inrichting die nodig zijn om een goede persoonlijke hygiëne, schoonmaak en hygiënische omgang met materialen, producten en afval mogelijk te maken. Voor elk type ruimte in uw instelling vindt u hieronder een paragraaf met de hygiënemaatregelen. De maatregelen zijn ingedeeld in bouwtechnische eisen en inrichtingseisen. Aan de inrichtingseisen kan snel worden voldaan; voor bouwtechnische veranderingen kan een meerjarenplan nodig zijn.

Wetgeving

Er zijn aanvullende bouwvoorschriften vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Bijvoorbeeld eisen aan het benodigde aantal toiletten. De specifieke eisen verschillen per type bouw (bestaande bouw of nieuwbouw); deze details vallen buiten de reikwijdte van deze richtlijn.

6.1 Algemeen

Alle ruimtes binnen uw instelling moeten goed schoon te maken en te houden zijn. Houd u aan de algemene eisen tijdens de bouw en inrichting:

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Leg in de gemeenschappelijke ruimtes gladde vloeren die goed schoon te maken zijn.

Tips

Bouwtechnisch

  • Dicht gaten en kieren om te voorkomen dat plaagdieren het pand binnen kunnen komen.

6.2 Sanitair

Toiletten

Iedereen die van het toilet gebruikmaakt, moet de handen kunnen wassen. Daarnaast moet de toiletruimte goed schoon te maken zijn. Dat gaat alleen als muren en vloeren glad zijn en er geen vocht in kan doordringen. Vocht is namelijk een goede voedingsbodem voor ziekteverwekkers.

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Zorg dat de vloer en de wanden tot een hoogte waar urine tegenaan kan spatten, geen vocht kunnen opnemen en gemakkelijk schoon te maken zijn.

Inrichting

  • Zorg voor een wastafel met stromend water, een zeepdispenser en handdoekjes. Gebruik bij voorkeur wegwerphanddoekjes. Is dat niet mogelijk? Gebruik dan katoenen handdoeken en vervang deze minimaal elk dagdeel.
  • Plaats in gemeenschappelijke (meisjes)toiletten een afvalemmer voor maandverband en tampons, of schaf hier een speciale container voor aan. Hang bij voorkeur ook plastic of papieren zakjes op waar men het maandverband of de tampon in kan doen.

Tips

Bouwtechnisch

  • Plaats een vlakspoeler (een toilet met een horizontaal plateau), zodat de ontlasting gecontroleerd kan worden.

Douche- en badruimtes

Omdat het in douche- en badruimtes heel vochtig is, groeien schimmels en andere micro-organismen er relatief makkelijk. Neem bij de bouw en inrichting daarom de volgende hygiënemaatregelen: 

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Zorg dat de vloer en de wanden tot een hoogte waar water tegenaan spat, geen vocht kunnen opnemen en gemakkelijk schoon te maken zijn. Het materiaal op de rest van de muren en het plafond moet goed bestand zijn tegen water en waterdamp.

Inrichting

  • Plaats een afvalemmer, bij voorkeur met voetbediening. Voorzie de afvalemmer van een plastic zak.

Tips

  • Spoel een douchegordijn na het douchen af en hang het uit. Hiermee verkleint u de kans op aanslag van schimmel en andere micro-organismen op het gordijn.

6.3 Keuken

Een gemeenschappelijke keuken kan variëren van een kleine ruimte met koelkast waar eten (koud) wordt klaargemaakt tot een grote keuken waar (warme) maaltijden bereid worden.

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Zorg voor een vloer die goed schoon te maken is.
  • Zorg dat de wand boven het aanrechtblad glad is tot een hoogte waar water en etenswaren tegenaan spatten.
    Zo is de wand makkelijk schoon te maken.
  • Zorg dat het aanrechtblad en andere werkoppervlakken glad, onbeschadigd en goed schoon te maken zijn.

Inrichting

  • Zorg voor een wastafel met stromend water, een zeepdispenser en handdoekjes. Gebruik bij voorkeur wegwerphanddoekjes. Is dat niet mogelijk? Gebruik dan katoenen handdoeken en vervang deze minimaal elk dagdeel.
  • Plaats een afvalemmer die men niet met de handen hoeft te openen (zoals een emmer met voetbediening). Voorzie de afvalemmer van een plastic zak.

Tips

Inrichting

  • Voorkom dat er instructies en aankondigingen op kastjes hangen; deze belemmeren een goede schoonmaak.

6.4 (Medische) behandelruimte

In de medische behandelruimte (bijvoorbeeld de artsenkamer of onderzoekskamer) wordt medische zorg verleend aan cliënten. Zorg dat de ruimte aan de volgende eisen voldoet:

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Maak wanden en vloeren van een glad, niet-absorberend materiaal dat goed schoon te maken is.

Inrichting

  • Zorg voor een behandeltafel of -stoel. Ook deze moet van niet-absorberend materiaal zijn gemaakt dat onbeschadigd en goed schoon te maken is. Zorg ook voor een papierrol zodat iedere cliënt op schoon papier zit of ligt, of gebruik per cliënt een schone handdoek.
  • Zorg voor een handenwasgelegenheid met:
    • een wastafel met stromend water, en bij voorkeur een no-touch kraan;
    • een zeepdispenser en een houder met papieren wegwerpdoekjes;
    • een dispenser voor een handdesinfecterend middel.
  • Plaats een afvalemmer die men niet met de handen hoeft te openen (zoals een emmer met voetbediening). Voorzie de afvalemmer van een plastic zak.

6.5 Separeercel

De separeercel is bedoeld voor cliënten die een gevaar zijn voor zichzelf of voor hun omgeving. Het is een kale ruimte met een vlakke vloer, een camera in het plafond en een matras. Er is meestal geen toilet of drinkwatervoorziening in deze ruimte, maar er kan eventueel wel een plastic waterfles en een po aanwezig zijn.

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Maak wanden en vloeren van een glad, niet-absorberend materiaal dat goed schoon te maken is.

Inrichting

  • Zorg voor een matras met afwasbare matrashoes.
  • Zorg voor fixatiemateriaal dat goed schoon te maken is.

6.6 Recreatieruimtes

Snoezelruimte

In een snoezelruimte kunnen cliënten ontspannen. Dit is een speciale plek waar de zintuigen van cliënten geprikkeld worden via geluid, licht en andere materialen.

Hygiënemaatregelen

Inrichting

  • Zorg dat alle materialen in deze ruimte onbeschadigd en goed schoon te maken zijn.

Kleine zwembaden

Bij warm weer kunnen er in de zomer tijdelijk kleine zwembaden worden opgezet. Hiermee worden kleine badjes bedoeld die kort blijven staan.

Heeft u een badwaterbassin dat langer dan 24 uur blijft staan? Dan valt uw (zwem)bad waarschijnlijk onder het Besluit activiteiten leefomgeving hoofdstuk 15 (Bal Besluit activiteiten leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving)) en moet u dit melden bij uw Provincie of de Omgevingsdienst. De regels die dan gelden, vallen buiten de reikwijdte van deze richtlijn.

Let bij tijdelijke, kleine zwembaden op de volgende hygiëne-eisen: 

Hygiënemaatregelen

Bouwtechnisch

  • Zorg dat de wanden en bodem van dit zwembadje van glad materiaal zijn gemaakt, zodat het goed schoon te maken is.

Inrichting

  • Vul het bad met drinkwater en ververs dit minimaal dagelijks.
  • Zorg dat badmaterialen (zoals trapjes en speelgoed) van een materiaal zijn gemaakt dat goed schoon te maken is.
  • Zorg dat er geen (huis)dieren in het badje komen.

Tips

  • Vult u het zwembadje met water uit de tuinslang? Laat het eerste water dat uit de tuinslang stroomt dan eerst even weglopen; dit kan vervuild zijn.
  • Zorg dat er geen bladeren, gras en vuil in het badje kunnen komen. Gebeurt dit toch? Verwijder ze dan, bijvoorbeeld met een zeef.

Buitenzandbakken

Deze paragraaf is van toepassing op instellingen die zelf een zandbak hebben. Gaat u met cliënten naar een openbare zandbak, dan wordt het aangeraden om het zand voor gebruik te controleren op uitwerpselen van dieren en scherp afval.

Kinderen spelen graag in buitenzandbakken. Het zand van deze zandbakken kan vervuild zijn met de ontlasting van honden en katten. In hun ontlasting kunnen eitjes van de spoelworm zitten. Via hand-mondcontact kunnen de spelende kinderen worden besmet met deze eitjes in het zand. Om gezondheidsrisico’s zo klein mogelijk te maken, is een aantal maatregelen nodig:

Hygiënemaatregelen

Inrichting

  • Dek de zandbak af wanneer er niet in gespeeld wordt, zodat er geen dieren in kunnen. Gebruik bij voorkeur een vochtdoorlatend materiaal. Houd ongeveer tien centimeter ruimte tussen de afdekking en het zand.
  • Wordt de zandbak niet afgedekt, controleer dan voor gebruik op uitwerpselen. Schep uitwerpselen van dieren met ruim zand eromheen weg.
  • Vervang het zand wanneer het (mogelijk) langer dan drie weken zichtbaar vervuild is met ontlasting. Het is verder niet nodig dat het zand elk jaar wordt ververst.

Tips

  • Plaats roosters of ringmatten voor de ingang van uw instelling om zand tegen te houden.
  • Bewaar buiten- en binnenspeelgoed gescheiden.

Ballenbak

Ook via ballenbakken kunnen ziekteverwekkers verspreid worden. In bijlage 7.1 vindt u eisen aan de schoonmaak van de ballenbak. Daarnaast geldt:

Hygiënemaatregelen

Inrichting

  • Zorg dat cliënten zonder schoenen de ballenbak betreden.
  • Verwijder kapotte ballen direct.

6.7 Infectiepreventie binnenlucht

Door te ventileren en regelmatig te luchten wordt overdracht van ziekteverwekkers die verspreid worden via de lucht verminderd. Een gezond en prettig binnenmilieu is om veel meer redenen belangrijk, zoals het voorkomen van geurhinder en beperken van allergenen. Zie voor adviezen over een gezond binnenmilieu de website GGD Leefomgeving of de GGD-richtlijnen voor Medische Milieukunde.

De hygiënenormen en tips in dit hoofdstuk zijn aanvullend op het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In het Bbl zijn onder meer eisen opgenomen over de hoeveelheid luchtverversing die minimaal met de ventilatievoorzieningen van een ruimte moet worden behaald, ook wel ‘ventilatiecapaciteit’ genoemd. De ventilatiecapaciteit betreft de hoeveelheid verse buitenlucht die aan een ruimte moet kunnen worden toegevoerd. Dit houdt in dat deze hoeveelheid in de praktijksituatie niet altijd hoeft te worden gerealiseerd. De capaciteit van de ventilatievoorziening moet zijn afgestemd op het aantal mensen dat gebruik kan maken van de ruimte. Mogelijk zijn er ook nog aanvullende eisen of richtlijnen voor uw sector, bijvoorbeeld in uw Arbocatalogus.

Deze paragraaf is bedoeld voor locaties waar de gebruiker/huurder van een ruimte de ventilatie zelf kan regelen door het openen van ramen/roosters of een knop. De hygiënenormen zijn echter ook van toepassing op gebouwen met een centraal luchtbehandelingssysteem, ook wel ‘heating, ventilation & airconditioning’ (HVAC)-installaties genoemd. Voor het uitvoeren van de normen wordt de verantwoordelijke voor het onderhoud en hygiëne van de gebouwvoorzieningen aangesproken. Bespreek onderstaande hygiënenormen en tips met de gebouwbeheerder, schoonmaakdienst, Arbocoördinator en/of andere partijen die betrokken zijn bij het binnenmilieu/-klimaat.

6.7.1 Ventileren en luchten

Ventileren is het verversen van de binnenlucht met buitenlucht. Dit kan op verschillende manieren praktisch worden uitgevoerd, zoals door ‘natuurlijke ventilatie’ (ventilatieroosters openhouden en/of ramen op een kier zetten; afhankelijk van de voorzieningen) of door ‘mechanische ventilatie’ (een systeem in het gebouw zorgt voor de luchtverversing en de hoeveelheid ventilatie is meestal in te stellen). Luchten is in een gebouw ramen, luiken of deuren zo tegen elkaar open zetten dat er een flinke luchtstroming of -circulatie door de ruimte ontstaat. Soms kan het daarbij nodig zijn om naast de ramen, luiken of deuren in de gevel of het dak ook de binnendeuren tussen afzonderlijke ruimten open te zetten.

Door te ventileren en te luchten kan het aantal ziekteverwekkers die zweven in de binnenlucht worden verminderd. Ook zorgt ventileren en luchten voor het afvoeren van vocht waardoor schimmelgroei kan worden beperkt. Luchten is ook nodig als de lucht niet fris ruikt. Dit kan door het korte tijd (ongeveer 10 à 15 minuten) openzetten van een of meerdere ramen en deuren in de ruimte. In ruimtes waar geen ramen zijn die open kunnen, kan ook het ventilatiesysteem op maximaal gezet worden als er geen mensen in de ruimte aanwezig zijn.

Ventileer altijd voldoende voor het aantal mensen dat aanwezig is in de ruimte. Bijvoorbeeld: als een kantoorruimte voor 4 personen omgebouwd wordt tot een vergaderruimte voor 10 personen, dan is het noodzakelijk om te bepalen of de ventilatie(capaciteit) voldoende is voor dit aantal mensen. Daarnaast verschilt de hoeveelheid benodigde ventilatie ook per activiteit die plaatsvindt (gebruiksfunctie). Bijvoorbeeld: wordt er gesport, is het een zorginstelling of betreft het een kantoorruimte?

Onder voldoende ventileren wordt verstaan dat de luchtverversing minimaal de waarde behaalt die is opgenomen in het Bbl (zie aansturingsartikel 4.121) of genoemd wordt in aanvullende richtlijnen/Arbovoorschriften, en dat deze ventilatievoorziening ook correct wordt gebruikt (maximaal gebruik ventilatiecapaciteit bij volledige bezetting). Maak een instructie hoe de ventilatievoorziening te gebruiken indien de ruimte gehuurd wordt of in bruikleen is en de natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatiesystemen door de gebruiker van de ruimte zelf moeten worden aangezet.

Bij voorkeur wordt ook bij oude gebouwen gestreefd naar de minimale ventilatiecapaciteit voor ‘nieuwbouw’ (Bbl; aansturingsartikel 4.121). Om ook op de langere termijn voldoende ventilatie te garanderen is het bij nieuwbouw en renovatie aan te bevelen uit te gaan van een hogere ventilatiecapaciteit dan de minimale eisen uit het Bouwbesluit. Als waarde wordt minimaal 7 liter/seconde/persoon geadviseerd (NEN-EN 16798-1); de WHO adviseert 10 l/s/p.

Om te bepalen of er voldoende wordt geventileerd kan gebruik worden gemaakt van een CO2-meter. Een CO2-meter geeft een indicatie of er voldoende wordt geventileerd. Let op: het is belangrijk om de CO2-meter op de juiste plek te zetten voor een goede meting. Ook heeft de hoeveelheid personen in de ruimte invloed op de meting. Zie voor meer informatie over ventileren en CO2-meters: Ventileren zo gedaan!

Als ventilatieroosters niet worden schoongemaakt of het mechanische ventilatiesysteem niet wordt onderhouden, kan dit op termijn een negatief effect hebben op de hoeveelheid luchtverversing. Ook kan hierdoor na verloop van tijd meer geluid ontstaan waardoor een ventilatiesysteem dat door mensen in de ruimte zelf is te regelen in een lagere stand wordt gezet. Het is daarom van belang de ventilatievoorzieningen goed te onderhouden.

Onderstaande hygiënenormen zijn aanvullend op de geldende eisen uit het Bbl en eventueel aanwezige ventilatievoorschriften uit de Arbocatalogus of sectorspecifieke ventilatierichtlijnen.

Hygiënemaatregelen

  • Zorg voor voldoende ventilatie voor het aantal mensen dat in de ruimte verblijft en voor de activiteiten die in de ruimte plaatsvinden.
  • Controleer bij het veranderen van de functie van een ruimte of de ventilatievoorziening nog voldoende is voor het maximaal aantal personen dat in de ruimte kan verblijven.
  • Zorg voor goed werkende ventilatievoorzieningen, zodat er altijd voldoende wordt geventileerd. Blokkeer geen ventilatieroosters of -ventielen. Gebruik de mechanische ventilatievoorziening volgens de instructie van de fabrikant.
  • Zorg voor een zichtbare instructie hoe voldoende moet worden geventileerd als de ventilatie door de gebruiker van de ruimte zelf moet worden geregeld.
  • Maak roosters en ventielen schoon bij zichtbaar vuil. Onderhoud de mechanische ventilatievoorziening, inclusief filters, volgens de instructie van de fabrikant of verhuurder en vermeld de schoonmaakfrequentie in een schoonmaakschema.
  • Lucht een ruimte voor ongeveer 10 à 15 minuten als de lucht niet meer fris ruikt (bijvoorbeeld in de pauze of na een bijeenkomst met een groep mensen). Lucht ook als er veel vocht in de ruimte is (bijvoorbeeld na het koken of douchen).

Tips

  • Gebruik de website Ventileren zo gedaan! voor tips om de ventilatie te verbeteren en voor het gebruik van CO2 (carbondioxide)-meters.
  • Gebruik een CO2-meter om een indicatie te krijgen of er voldoende wordt geventileerd; vooral bij natuurlijke ventilatie.
  • Zorg voor een instructie hoe de CO2-meter te gebruiken. Zie voor meer informatie de website Ventileren zo gedaan!
  • Laat de eigenaar van het gebouw één keer per 3 jaar bepalen of de ventilatiecapaciteit (nog) voldoet aan de geldende eisen en Arbovoorschriften.
  • Controleer bij een mechanische ventilatievoorziening één keer per 3 jaar of filters op tijd worden vervangen en of de ventilatievoorziening inwendig is vervuild.
  • Verhoog (op termijn) bij oude gebouwen de ventilatiecapaciteit tot minimaal de ‘nieuwbouw’-eisen uit het Bouwbesluit.
  • Zorg voor een hogere ventilatiecapaciteit dan de minimale eisen uit het Bouwbesluit.

6.7.2 Temperatuur en hoge luchtvochtigheid

Vochtige lucht kan leiden tot meer schimmelgroei en huisstofmijten (bij meer dan 70% relatieve luchtvochtigheid). Door een temperatuur van 15 °C of lager ontstaat eerder condensvorming, waardoor schimmels en huisstofmijten makkelijker groeien.

Hygiënemaatregelen

  • Voorkom dat de temperatuur lager dan 15 °C wordt in een ruimte waar mensen verblijven.

Tips

6.7.3 Luchtreinigers

Voor het verwijderen van ziekteverwekkers in de lucht worden soms ook luchtreinigers geplaatst in een ruimte. Dit kunnen verplaatsbare luchtreinigers zijn of apparaten die zijn bevestigd aan de muur of het plafond. Ook in centrale luchtbehandelingssystemen (HVAC) worden luchtreinigingstechnieken gebruikt.

Luchtreinigers geplaatst in een ruimte zorgen niet voor de toevoer van verse buitenlucht. Als een luchtreiniger wordt gebruikt, zal dus altijd voldoende verse lucht moeten worden toegevoerd. Het is nog onbekend in welke mate luchtreinigers, geplaatst in een ruimte waar wordt geventileerd, bijdragen aan het voorkomen van infectieziekten. Als deze luchtreinigers worden gebruikt, dan is het van belang een onderhoudsprotocol op te stellen en uit te voeren. Door achterstallig onderhoud is het mogelijk dat de luchtreiniger niet meer goed werkt en dat schimmels op filters komen. Tot slot, sommige luchtreinigers kunnen schadelijke bijproducten vormen zoals ozon(-reactieproducten) of er kan sprake zijn van directe blootstelling aan UVC-straling. Houd hier rekening mee als overwogen wordt een luchtreiniger te gebruiken en overleg hierover met de Arbocoördinator (indien aanwezig).

Hygiënenormen

  • Zorg voor voldoende ventilatie (zie paragraaf 5.2.1) als luchtreinigers worden gebruikt. Luchtreinigers zijn geen vervanging voor ventilatie.
  • Zorg voor een goed onderhoudsprotocol en voer dit uit.

Tips

  • Kijk in de Handreiking Luchtreinigers van Ruimte OK voor meer informatie over de aanschaf en het gebruik van luchtreinigers.
  • Gebruik een mobiele luchtreiniger waarmee geen directe blootstelling is aan UVC-straling en aan schadelijke stoffen zoals ozon(‑reactieproducten).

6.8 Legionellapreventie

In waterinstallaties kan de legionellabacterie groeien. Deze bacterie is alleen gevaarlijk bij inademing. Dit risico ontstaat als water wordt verneveld, bijvoorbeeld bij een douche, sierfontein of whirlpool. In de kleine waterdruppeltjes (aerosolen) die hierbij vrijkomen, kan de legionellabacterie zitten. Bij inademing kan deze bacterie legionella-longontsteking veroorzaken. Maar dit komt niet vaak voor en meestal alleen bij mensen met een verminderde weerstand.

Alleen onder bepaalde omstandigheden kunnen legionellabacteriën zich vermeerderen. Risicofactoren hiervoor zijn:

  • een watertemperatuur tussen de 20 en 50 °C. Bij deze temperatuur kunnen de bacteriën zich vermenigvuldigen;
  • de aanwezigheid van biofilm op bijvoorbeeld de binnenwand van leidingen en baden. Een biofilm is een slijmlaagje dat onder andere bestaat uit protozoa (eencellige organismen). Legionellabacteriën vermeerderen zich in deze protozoa;
  • plekken waar water (tijdelijk) stil kan staan of waar hetzelfde water meerdere malen langs komt. Op deze plaatsen vormt biofilm zich sneller.

Legionellapreventie richt zich op het beheersen of verwijderen van bovenstaande risicofactoren. Factoren die hierbij helpen zijn:

  • watertemperaturen onder de 20 °C, of tussen 20 en 25 °C als het water goed kan doorstromen en niet langer dan een week stilstaat;
  • watertemperaturen boven de 50 °C;
  • een goede doorstroming en een korte verblijftijd van het water.

Wetgeving

  • Er bestaat verschillende regelgeving op het gebied van legionellapreventie. Voor instellingen binnen de gezondheidzorg zijn eisen aan legionellapreventie vastgelegd in:
  1. Hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit en de bijbehorende ‘Regeling legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater’. Deze regelgeving is alleen van toepassing op drinkwaterinstallaties van prioritaire locaties. Dit zijn bijvoorbeeld ziekenhuizen, zwembaden, hotels en zorginstellingen met overnachting waar water verneveld wordt, zoals verpleeghuizen, herstellingsoorden en verzorgingstehuizen. Legionellapreventie is alleen verplicht voor centra voor dagopvang (zoals medische kinderdagverblijven) die hun drinkwaterinstallatie delen met een prioritaire drinkwaterinstallatie. Voor woningen die eigendom zijn van een zorginstelling (zogenaamde zorgwoningen) en een eigen watermeter met een eenvoudige drinkwaterinstallatie hebben, is legionellapreventie niet verplicht. Zie het Drinkwaterbesluit, hoofdstuk 4, artikel 35 en de bijbehorende regeling in artikel 2 voor een overzicht van alle locaties waar legionellapreventie verplicht is.
  2. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), hoofdstuk 15. Dit hoofdstuk is van toepassing als u een badwaterbassin heeft.
  3. Het Bal, paragraaf 4.46. Deze paragraaf is van toepassing op natte  koeltorens.
  4. De Arbowet, art. 5, en het Arbobesluit, art. 4.85, 4.87a en 4.87b. Hieruit volgt dat medewerkers zo min mogelijk blootgesteld mogen worden aan waterinstallaties waarmee legionellabacteriën kunnen worden verspreid. Deze Arbowetgeving valt buiten het bereik van deze richtlijn, en wordt hier niet verder toegelicht.

Legionellapreventie volgens het Drinkwaterbesluit en het Bal Besluit activiteiten leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving)

Het Drinkwaterbesluit en het Bal hebben als doel de groei van legionellabacteriën en verspreiding via aerosolen te voorkomen. Alhoewel specifieke regelgeving per besluit verschilt, zijn er ook belangrijke overeenkomsten:

Hygiënemaatregelen

  • Laat voor uw waterinstallatie(s) een legionellarisicoanalyse uitvoeren wanneer u onder een van deze besluiten valt.
    Met deze analyse wordt bepaald waar verneveling optreedt in de waterinstallatie, en of er factoren zijn waardoor legionellabacteriën kunnen groeien. Als legionellagroei mogelijk is, moet worden vermeld welke risicofactoren kunnen worden weggenomen door aanpassingen aan uw installatie (‘correctieve maatregelen’ genoemd) en welke factoren moeten worden beheerst.
  • Stel op basis van de risicoanalyse een beheersplan op. Hierin staan de maatregelen die u moet nemen om de groei van de bacteriën te beheersen, en welke controles u moet uitvoeren.
  • Laat de risicoanalyse en het beheersplan voor uw drinkwaterinstallatie opstellen door een BRL beoordelingsrichtlijn (beoordelingsrichtlijn) 6010-gecertificeerd bedrijf. Voor de overige installaties is dit niet verplicht, maar wel aanbevolen.
  • Voer de maatregelen en controles uit het beheersplan uit.  Houd een logboek bij van alle maatregelen en controles.
  • Bovenstaande eisen zijn een samenvatting van de overeenkomsten in regelgeving. Ga in de betreffende regelgeving na aan welke aanvullende eisen u moet voldoen.

7 Bijlagen

In dit hoofdstuk vindt u schoonmaakschema’s en instructies, bijvoorbeeld voor handen wassen en handen desinfecteren. De schoonmaakschema’s en de instructies handhygiëne kunt u downloaden en uitprinten. U kunt ze dan direct ophangen, bijvoorbeeld bij wastafels of in een schoonmaakkast.

7.1 Schoonmaakschema's

In de schoonmaakschema’s staat hoe vaak en op welke manier verschillende oppervlakken en materialen moeten worden schoongemaakt. Ook is er een schema toegevoegd voor de omgang met schoonmaakmaterialen. 

U mag natuurlijk vaker schoonmaken dan in deze schema’s is aangegeven. Daarnaast moet u extra schoonmaken wanneer een oppervlak of materiaal zichtbaar vervuild is. Minder vaak of op een andere manier schoonmaken, mag alleen met een goede reden (bijvoorbeeld omdat een ruimte bijna nooit wordt gebruikt).

U kunt de schoonmaakschema’s hier downloaden als Word-document. De schema’s zijn zoveel mogelijk op losse pagina’s geplaatst, zodat u ze eenvoudig kunt uitprinten en ophangen. Tevens kunt u de schema’s aanpassen aan de eigen situatie. Bespreek binnen uw eigen organisatie de schoonmaakschema’s en werk ze in nader detail uit tot een eigen werkinstructie.

7.2 Instructies handhygiëne

Bacteriën en virussen zijn overal, op deurknoppen, tafels, telefoons en andere voorwerpen, apparaten en materialen. Sommigen kunnen ziekteverwekkend zijn. Een van de meest voorkomende manieren waarop ziekteverwekkers worden verspreid, is via de handen. Door regelmatig handhygiëne toe te passen wordt de kans dat u of iemand uit uw omgeving ziek wordt klein.

Pas voor een goede handhygiëne onderstaande regels toe:

  • Was uw handen met water en vloeibare zeep als ze zichtbaar vuil zijn. Gebruik dan geen desinfecterend middel (handalcohol); door zichtbaar vuil vermindert namelijk de werking.
  • Zijn uw handen niet zichtbaar vuil? Dan mag u kiezen of u uw handen wast óf desinfecteert. Pas de manieren echter niet allebei toe; de huid droogt dan te veel uit en beschadigt sneller. De handen worden voldoende schoon als u ze alleen wast of alleen desinfecteert.
Instructies handhygiëne

Het schema Instructies handhygiëne kunt u hier downloaden als pdf.

7.3 Microvezeldoekjes

Tegenwoordig wordt er steeds meer gebruik gemaakt van microvezeldoekjes. Doordat de vezels in deze doekjes zijn gesplitst, hebben microvezeldoekjes een veel groter oppervlak dan katoenen schoonmaakdoekjes. Zo kunnen microvezeldoekjes vuil en ziekteverwekkers veel beter opnemen dan gewone schoonmaakdoekjes. Bovendien raspen de vezels het vuil los, waardoor u vlekken gemakkelijker verwijdert. U kunt microvezeldoekjes zowel droog als vochtig gebruiken.

Voor een optimaal resultaat gaat u als volgt te werk:

  • Gebruik de microvezeldoekjes altijd zonder schoonmaakmiddelen. Wijk hier alleen van af als de leverancier dit aangeeft.
  • Wilt u de doekjes vochtig gebruiken? Maak ze dan vlak voor gebruik licht vochtig onder de kraan of met het middel dat de leverancier voorschrijft. Leg de doekjes niet in een emmer water. Hierdoor nemen ze direct hun maximale hoeveelheid aan vocht op en verliezen ze hun reinigende werking.
  • Vouw de doekjes voor gebruik een aantal keer dubbel, zodat er meerdere vlakken ontstaan. Gebruik een nieuw, schoon vlak zodra de werking minder wordt.
  • Stop vuile microvezeldoekjes direct in de was; spoel ze tussentijds niet uit. Microvezeldoekjes trekken vuil zó goed aan dat handmatig uitspoelen geen zin heeft. Alleen in de wasmachine wordt een vuil doekje weer schoon.
  • Was de doekjes volgens de voorschriften van de fabrikant.
  • Droog gewassen microvezeldoekjes volgens de gebruiksinstructie. Let op: niet alle microvezeldoekjes kunnen in de droogtrommel. Berg de doekjes nooit vochtig op; hierdoor kunnen ziekteverwekkers uitgroeien.

Begrippenlijst

Badwaterbassin Waterkerende constructie voor het vasthouden van water bedoeld voor het zwemmen of baden
Binnenlucht

De lucht in een ruimte, bijvoorbeeld een kamer, vergaderzaal, winkel of festivaltent. De lucht onder een luifel of parasol wordt gezien als buitenlucht.

Binnenmilieu

Het binnenmilieu is het milieu in gebouwen. Het binnenmilieu wordt beïnvloed door een groot aantal factoren. Bijvoorbeeld de temperatuur, de luchtvochtigheid en de hoeveelheid zuurstof in de ruimte.

Biofilm

Een laag micro-organismen omgeven door zelfgeproduceerd slijm. Biofilm is vastgehecht aan een oppervlak of drijft op een wateroppervlak. Legionellabacteriën vermeerderen zich in bepaalde eencellige organismen, protozoa genaamd, die in de biofilm leven.

Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides)

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het Ctgb beoordeelt op basis van Europese wet- en regelgeving of desinfecterende middelen toegelaten worden op de Nederlandse markt.

Desinfecteren

Desinfecteren is het doden van ziekteverwekkers met een speciaal daarvoor bestemd desinfecterend middel.

Fifo-systeem

First in, first out-systeem. Dit betekent dat materialen die het eerst geleverd zijn, ook het eerst gebruikt worden. Hiervoor moet de nieuwe voorraad achteraan geplaatst worden en de oude voorraad naar voren geschoven.

HACCP

Hazard Analysis Critical Control Points. HACCP is een systematische aanpak met als doel het identificeren, evalueren en controleren van de gevaren rondom voedselveiligheid gevaren.

Handdesinfecterend middel

Dit middel is bedoeld voor het schoonmaken van handen en bevat een vloeistof die ziekteverwekkers doodt. Als handen niet zichtbaar vuil of plakkerig zijn, kan een handdesinfecterend middel worden gebruikt in plaats van water en zeep.

Legionellabeheersplan

In een legionellabeheersplan staan de maatregelen en controles die nodig zijn om de groei van legionellabacteriën te beheersen.

Legionellarisicoanalyse

Een legionellarisicoanalyse laat zien of legionellabacteriën kunnen groeien en vernevelen in de waterinstallatie.

Lichaamsvloeistoffen

Vloeistoffen zoals ontlasting, urine, bloed, wondvocht, speeksel, braaksel of sperma.

Luchten

Luchten is het korte tijd (ongeveer tien minuten) openzetten van alle ramen en deuren. Hierbij wordt het niet veel kouder, maar is wel alle binnenlucht ververst.

Micro-organismen

Bacteriën, virussen, schimmels, gisten en protozoa zijn micro-organismen. Micro-organismen zijn onzichtbaar voor het blote oog en komen overal voor: op de huid, op meubels en gebruiksvoorwerpen, in de lucht, in water, op en in voedsel. De meeste zijn onschuldig of zelfs nuttig voor de mens, maar sommige micro-organismen kunnen ziekten veroorzaken.

Microvezeldoekjes

Microvezeldoekjes bestaan uit een weefsel van microscopisch kleine vezels. Samen vormen de vezels een veel groter oppervlak dan de vezels in bijvoorbeeld een katoenen doek. Hierdoor kunnen microvezeldoekjes meer vuil absorberen. De vezels bestaan uit materiaal dat vetten goed vasthoudt.

Naaldcontainer

Een naaldcontainer is een container speciaal ontworpen voor scherp afval zoals naalden en scheermesjes. Bij goed gebruik bieden naaldcontainers bescherming tegen prikken en snijden aan scherp afval.

Schoonmaken

Schoonmaken is stof en vuil verwijderen, bijvoorbeeld door te stofzuigen of te dweilen.

Ventileren

Bij ventileren komt voortdurend verse buitenlucht binnen, bijvoorbeeld door een rooster of een open raam.

Bronnenlijst

Literatuur

  • Code voor hygiëne op kinderboerderijen in Nederland (2004). Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)) en Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
  • Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal (0-4 jarigen) (2013). Amsterdam: Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid. 
  • Hygiënecode voor de voedselverzorging in woonvormen (2014). Den Haag: Voedingscentrum. 
  • Hygiënecode voor de voedselverzorging in zorginstellingen en Defensie (2014). Den Haag: Voedingscentrum.
  • Hygiënerichtlijnen voor verpleeghuizen en woonzorgcentra (2012). Amsterdam: Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid.
  • Informatieblad ‘Ratten en muizen in uw bedrijf?’. Den Haag: Inspectie Leefomgeving en Transport, Ministerie van Infrastructuur en Milieu. 
  • Keurmerk Kinderboerderijen. Vereniging Samenwerkende KinderBoerderijen Nederland (vSKBN). 
  • LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding)-draaiboek Wet publieke gezondheid, Artikel 26 meldingen instellingen. December 2008, incl. aanpassing 16-3-2012. 
  • Legionellapreventie in waterinstallaties: regels en toezicht (2012). Den Haag: Ministerie van Infrastructuur en Milieu. 
  • Richtlijnen Werkgroep Inspectiepreventie (WIP Werkgroep Infectiepreventie (Werkgroep Infectiepreventie)). 

Wetten & regelingen 

  • Europese Verordening (EG Europese Gemeenschap (Europese Gemeenschap)) 852/2004 (de levensmiddelenhygiëneverordening) (2004). Brussel: Het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie. 
  • Richtlijn 2010/32/EU Europese Unie (Europese Unie) (2010). Brussel: De Raad van de Europese Unie. 

Losse informatie

  • HACCP: regelgeving Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit. 
  • Hygiënecode Beslisboom. Voedingscentrum
  • Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid. www.kiza.nl

Verantwoording

De hygiënerichtlijn voor instellingen voor residentiële jeugdzorg is voor het laatst volledig herzien in 2015. Aan de laatste herziening hebben de volgende GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en en organisaties bijgedragen:

  • GGD Amsterdam
  • GGD Fryslân
  • GGD Hollands Noorden
  • GGD Noord- en Oost-Gelderland
  • Ons Tweede Huis
  • ’s Heeren Loo Zorggroep

Wijzigingen sinds laatste herziening:

  • April 2024: De paragraaf ‘Binnenmilieu’ is vervangen door de recentere paragraaf ‘Infectiepreventie binnenlucht’ uit de Algemene hygiënerichtlijn. De normen in deze nieuwe paragraaf zijn onderbouwd met recente literatuur en opgesteld met medewerking van binnenmilieu-deskundigen.
  • Maart 2024:  Paragrafen waar het Bouwbesluit, het Activiteitenbesluit en het Besluit hygiëne en veiligheid van badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden)) werden genoemd zijn aangepast. Dit is aangepast vanwege de invoering van de Omgevingswet. Het Bouwbesluit is nu het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het Bhvbz en het Activiteitenbesluit zijn opgegaan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal Besluit activiteiten leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving)).
  • Januari 2023: De paragraaf over desinfecteren is geactualiseerd. Bijlage 7.4 Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides)-databank voor het vinden van een desinfectiemiddel is komen te vervallen. In paragraaf 5.1 Desinfecteren zijn enkele tips opgenomen.
  • Maart 2020: De NEN Nederlandse norm (Nederlandse norm)-norm EN 420 voor handschoenen is komen te vervallen.
  • Augustus 2019: Bijlage 7.4 (zoekhulp Ctgb-databank) is geactualiseerd.
  • Juli 2019: De richtlijn is omgezet naar webbased tekst; hierbij zijn enkele niet-inhoudelijke aanpassingen gedaan en zijn diverse hyperlinks geüpdatet.

 

De hygiënerichtlijn is een uitgave van:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid
Postbus 1 | 7200 BA Bilthoven
E-mail: lchv@rivm.nl 
Web: www.lchv.nl