Go to abstract

Samenvatting

Sinds 1 juni 1993 is op de locatie Derde Merwedehaven te Dordrecht een afvalberging in bedrijf. Ter realisering van de afvalberging is het Provinciaal Afvalverwijderingsbedrijf Zuid-Holland N.V. (PROAV) opgericht, terwijl de inrichting en exploitatie van de afvalberging opgedragen werd aan de v.o.f. afvalverwerkingsinrichting Merwedehaven (AVM). De stortplaats is gelegen op enkele honderden meters afstand ten zuiden en zuidoosten van woonbebouwing welke zich bevindt in Sliedrecht aan de overzijde van de Beneden-Merwede. Ook in de straten aangrenzend aan de stortplaats komt woningbouw voor. Mede om deze reden zijn voorschriften opgenomen in de vergunning met betrekking tot incidentele en permanente geurhinder. Tevens is in de vergunning een meetverplichting met betrekking tot de geuremissies opgenomen. In de loop der jaren is er op de stortplaats een aanzienlijk grotere hoeveelheid verbrandbare afvalstoffen gestort, dan waarmee bij de aanleg van de stortplaats rekening was gehouden. De hoeveelheid grond en baggerspecie bleef sterk bij de verwachting achter. Sinds de in gebruikname hebben zich klachten over geurhinder voorgedaan. Vanaf 1994 tot nov. 1998 vertoonden deze klachten een aflopende reeks. Vanaf 17 nov. 1998, heeft zich een sterke stijging van het aantal klachten voorgedaan. De oorzaak hiervan wordt door Provincie en PROAV gezocht in het uitvallen van het stortgasonttrekkingssysteem en het versneld produceren van stortgas in het onder exploitatie zijnde compartiment 4 van de stortplaats. In verband met deze hernieuwde geurhinder zijn diverse onderzoeksopdrachten uitgezet. Zo is door de Gemeente Dordrecht een opdracht verleend aan de GG&GD Zuid-Holland Zuid te Dordrecht om een onderzoek in te stellen dat meer inzicht moet geven in aard en omvang van eventuele gezondheidsklachten. Daarnaast is door de Prov. Zuid-Holland aan Tauw B.V. te Deventer opdracht verleend voor ondermeer het uitvoeren van verspreidingsberekeningen en het maken van een risicobeoordeling. Daarnaast zijn aan het RIVM de volgende vragen voorgelegd: 1. Het beoordelen op technische merites, waaronder de capaciteit, de dimensionering en de uitvoering van het stortgasonttrekkingssysteem voor de afvalberging naar het ontwerp van Haskoning. 2. Het beoordelen en leveren van commentaar op de activiteiten tot het bergen van afvalstoffen op de Afvalverwerkingsinrichting Derde Merwedehaven alsmede het in beschouwing betrekken van de aanvullende maatregelen tot het vermijden van overlast in het algemeen en het vermijden van geurhinder in het bijzonder. 3. Het opstellen van een analyse van het klachtenpatroon in de periode nov. 1998 t/m mrt 1999. Ten aanzien van dit onderdeel werd uitdrukkelijk opgemerkt dat een relatie dient te worden gelegd tussen storten en stankklachten. Ten aanzien van het reeds functionerende deel van stortgasonttrekkingssysteem op de Derde Merwedehaven luidt het oordeel, dat de filosofie goed is en beter dan wat op veel Nederlandse stortgasprojecten gebruikelijk is: men maximaliseert de gasonttrekking naar wat met het bronnensysteem technisch mogelijk is, benut wat de benuttingscapaciteit toelaat en fakkelt het restant af. De bronafstand op het nieuw aangelegde onttrekkingssysteem op compartiment 4 is mogelijk te hoog. Het feitelijk rendement van het onttrekkingssysteem kan echter pas in de eindsituatie worden vastgesteld. Ten aanzien van de geuremissie beperkende maatregelen geldt naar onze mening, dat een aanzienlijk deel van de mogelijke maatregelen op de stortplaats zijn doorgevoerd. Op een aantal punten zijn nog verbeteringen mogelijk. Deze verbeteringen betreffen met name: het identificeren en tegengaan van geuremissie uit voorkeurskanalen - het toepassen van een betere kwaliteit afdekmateriaal voor tijdelijke afdekking - het toepassen van een meer permeabele en homogene afdeklaag bij de permanente afdekking - het beplanten van de tijdelijke en permanente afdekking. Voor toepassing als afdek- en afdichtingsmateriaal zou op grond van de gestelde eisen compost in aanmerking kunnen komen. Aan de hand van het klachtenpatroon kan naar onze mening de conclusie worden getrokken dat de sterke stijging van het aantal klachten in de onderzoeksperiode in vergelijking met de periode daaraan voorafgaand voor een belangrijk deel verband houdt met het optreden van twee min of meer bijzondere gebeurtenissen. Het betreft hierbij het uitvallen van het stortgasonttrekkingssysteem begin nov. 1998 en de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van het stortgasonttrekkingssysteem op compartiment 4 die van eind jan. tot begin april hebben geduurd. Toch zijn er naast deze bijzondere aanleidingen ook structurele oorzaken aan te wijzen die een bijdrage leveren aan het ontstaan van geurhinder vanaf de stortplaats in de Derde Merwedehaven: 1. De stortplaats in de Derde Merwedehaven is ongunstig gelegen ten opzichte van een aantal woonwijken in Sliedrecht. Deze woonwijken bevinden zich op enkele honderden meters afstand en benedenwinds van de stortplaats, uitgaande van de in Nederland meest voorkomende windrichtingen. 2. Op de stortplaats is een aanzienlijk grotere hoeveelheid biologisch afbreekbaar afval gestort dan in het maximaal scenario van de MER was voorzien. Hierdoor wordt ook meer stortgas geproduceerd dan waarmee rekening was gehouden. 3. Het stortgas dat zich in de stortplaats ontwikkeld bevat een relatief hoog gehalte aan H2S en daarmee een groot aantal geureenheden. Bovengenoemde factoren zorgen er voor, dat er bij het optreden van bijzondere omstandigheden relatief snel sprake zal zijn van een verhoogde geuremissie, terwijl deze geuremissie ook snel aanleiding zal geven tot geurhinder. Bij normaal bedrijf van de stortplaats, dat wil zeggen in de afwezigheid van bijzondere omstandigheden en calamiteiten en het strikt naleven van de vergunningsvoorwaarden, blijkt het op grond van het klachtenpatroon in de jaren voorafgaand aan de onderzochte periode mogelijk om de overlast beperkt te houden. Tot nov. werden er over het gehele jaar 1998 23 klachten gemeld, elk met een duidelijk aanwijsbare incidentele oorzaak. Ook in de jaren ervoor was het aantal klachten beperkt, hoewel er, zoals ook het evaluatieverslag van de MER wordt gesteld, geen sprake was van een hindervrije situatie. Het optreden van bijzondere omstandigheden, zoals het wegvallen van het onttrekkingssysteem in nov. 1998 en de werkzaamheden tbv de uitbreiding van de stortgasonttrekking vanaf jan. 1999, blijkt tot een forse stijging van het aantal klachten te leiden. Een belangrijke factor lijkt echter op dit moment de mate waarin de AVM in staat is om bijzondere omstandigheden en calamiteiten te voorkomen, dan wel de gevolgen er van tegen te gaan. Naar mededeling van de AVM wordt een hiertoe strekkend beheersplan op dit moment opgesteld. Dit plan is echter nog niet gereed en derhalve niet in deze beoordeling meegenomen. Bij eventuele werkzaamheden in het afvalpakket, zoals bij de aanleg van het stortgasonttrekkingssysteem, lijkt geurhinder zeer moeilijk te voorkomen.

Abstract

In June 1993 a dumping site has been put in operation on the 'Derde Merwedehaven' at Dordrecht. The dumping site is in ownership by the Province of Zuid Holland and operated by de 'Afvalverwerkingsinrichting Derde Merwedehaven' (AVM). The dumping site is situated at a short distance from residential areas. For this reason strict conditions have been formulated for the operation of the dumping site. In course of time however the amount of biological degradable material, that has been dumped, was much larger than planned, resulting in a higher production of odour and methane than was expected. For this reason a methane extraction system was realised in parts of the dumping site. From the moment the dumping site was put into use there were complaints about an unpleasant smell. The number of complaints showed a very high increase from November 17th. 1998. This was the result of the malfunctioning of the methane extraction system as a result of the unusual high amount of precipitation in the autumn of 1998. A second increase in the number of complaints took place in the period starting on January 30th 1999. In this situation RIVM was asked by the Province of Zuid Holland to answer the following questions: 1. What is the opinion of RIVM about the technical aspects of the methane extraction system 2. What is the opinion of RIVM about the measures taken to reduce the odour emission 3. How does RIVM evaluates the pattern of complaints in the period from November 17th 1998 till march 31st 1999. With regard to the methane extraction system the opinion is, that the philosophy and technical realisation from the existing part of the system are good. In the part of the system that has been constructed recently, the distance between the extraction units is possibly to high. From the measures that can be taken to reduce emission of odour most have been realised. A number of improvements however are suggested. The pattern of complaints shows that the increase in the number of complaints is associated with the occurrence of two special circumstances: the malfunctioning of the methane extraction system in November 1998 and the activities related to the construction of a new part of the methane extraction system, which started in January 1999. There are however structural causes for the annoyance caused by the dumping site also. These are the unfavourable location of the dumping site, the fact that more gas is produced than was anticipated and the relatively high hydrogen sulphide concentration in this gas. For these reasons emission of odour will take place relatively soon and these emission will relatively quick lead to odour complaints. Regarding the pattern of complaints in former years the conclusion could be drawn that it is possible to limit the number of complaints. Much will depend however on the possibility of the AVM to avoid unfavourable conditions for odour emission.

Resterend

Grootte
2.41MB