Het gebruik van epidemiologische studies voor de biomonitoring van schadelijke stoffen

Het gebruik van epidemiologische studies voor de biomonitoring van schadelijke stoffen

Go to abstract

Samenvatting

Mensen staan bloot aan allerlei stoffen, ook via voedsel, die schadelijk kunnen zijn voor hun gezondheid. Om de gezondheidseffecten goed in te kunnen schatten, is het belangrijk te bepalen in hoeverre deze stoffen in het lichaam aanwezig zijn en in welke mate ze daar schade veroorzaken. Hierbij kan het helpen om concentraties van deze stoffen in lichaamsvloeistoffen en/of weefsels te meten (biomonitoring). Bij een voldoende grote groep kunnen deze concentraties worden gebruikt om de blootstelling aan deze stoffen te schatten. Bovendien kan biomonitoring, in combinatie met informatie die is verzameld in de epidemiologische studies, mogelijk aangeven welke groepen mensen een verhoogde kans op gezondheidsproblemen kunnen hebben door de blootstelling aan een bepaalde stof. In Nederland wordt een groot aantal epidemiologische studies uitgevoerd op het gebied van de volksgezondheid. Het bloed en de urine dat bij sommige studies wordt verzameld, kan mogelijk gebruikt worden voor toekomstige biomonitoring van schadelijke stoffen. Het RIVM heeft van vier studies onderzocht of ze geschikt zijn om de blootstelling aan schadelijke stoffen in bloed en/of urine (biomonitoring) te meten. Dat blijkt voor alle vier, in meer of mindere mate, het geval te zijn. Wel verschillen de eigenschappen van de studies waardoor niet alleen de stof maar ook de precieze vraagstelling van de toekomstige monitoringstudie bepaalt welke studie het meest geschikt is. Voor dit onderzoek is eerst bekeken aan welke eisen een stof moet voldoen om via biomonitoring gemeten te kunnen worden en welk biologisch materiaal hiervoor geschikt is. Voorts is beschreven aan welke eisen een epidemiologische studie zou moeten voldoen om in aanmerking te komen voor biomonitoringsdoeleinden. Daarna zijn belangrijkste kenmerken van vier Nederlandse epidemiologische studies geïnventariseerd. De vier studies zijn gekozen omdat het RIVM eenvoudig toegang heeft tot de gegevens.

Abstract

People are exposed to all kinds of substances, amongst others via food, which can be harmful to their health. To properly estimate the health effects, it is important to determine to what extent these substances are present in the body and to what extent they cause damage. In order to do so it may be helpful to measure concentrations of these substances in body fluids and/or tissues (biomonitoring). If the population is large enough, these concentrations can then be used to estimate the exposure to these substances. Moreover, biomonitoring, in combination with information collected in the epidemiological studies, may indicate which groups of people may have an increased risk of health problems due to the exposure to a specific substance.

In the Netherlands a large number of epidemiological studies is conducted in the field of public health. The blood and urine collected in some studies may be used for future biomonitoring of harmful substances. The RIVM has examined four studies to determine whether they are suitable for measuring the exposure to harmful substances in blood and / or urine (biomonitoring). This appears to be the case for all four, to a greater or lesser extent. However, the characteristics of the studies differ, so that not only the substance but also the precise questions of the future monitoring study determine which study is most suitable.
For this research it is investigated what requirements a substance must meet in order to be measured via biomonitoring and which biological material is suitable for this. Furthermore, it is described which requirements an epidemiological study should meet in order to qualify for biomonitoring purposes. After that, the most important characteristics of four Dutch epidemiological studies were inventoried. The four studies were chosen because the RIVM has easy access to the data.

Resterend

Grootte
322KB