1974-75: proefbevolkingsonderzoeken

In Nederland was er al vroeg belangstelling voor mammografische screening. In 1974 en 1975 startten in Utrecht en in Nijmegen 2 proefbevolkingsonderzoeken met een verschillend design. Daaruit bleek dat een screeningsinterval van 4 jaar te lang was om borstkanker in een wezenlijk vroeger stadium op te kunnen sporen. Na 7 jaar follow-up bleek dat deelnemers aan de screening maar ongeveer half zoveel kans hadden om aan borstkanker te overlijden in vergelijking met de niet-deelnemers. Bij een case-controlstudie kan echter niet helemaal worden uitgesloten dat deelnemers aan preventieve programma’s gezonder leven, waardoor  de resultaten gunstiger kunnen lijken (selectiebias, healthy screenee effect).
 

1989: landelijke invoering

Naar aanleiding van de uitkomsten van de proefbevolkingsonderzoeken begon men in Nederland serieus een landelijk bevolkingsonderzoek borstkanker te overwegen. Een proef in 1987 met een verplaatsbare screeningsunit was gunstig voor de opkomst en liet zien dat ook mobiele screening mogelijk was. Het landelijk bevolkingsonderzoek borstkanker is in Nederland gestart in 1990, in 5 nieuwe IKC-regio’s (integrale kankercentra). Tot 1998 werd de doelgroep 50-70 jaar gescreend. In 1998 is de leeftijdgrens opgeschoven naar 75 jaar.
 

Jaren ‘90

Uit een meta-analyse van 5 Zweedse screeningstrials in de beginjaren negentig in de voor mammografie uitgenodigde vrouwen (de screen-arm) bleek dat de borstkankersterfte significant afnam met 29 procent na 7 jaar follow-up. Na een follow-up-periode van 13 jaar was het effect onveranderd gunstig. Voor vrouwen onder de 50 jaar werd aanvankelijk geen significant effect van screenen op borstkankersterfte gevonden.