|   print

Kinkhoest surveillance 1989-1993: de mogelijke rol van serodiagnostiek
[ Surveillance of pertussis: the possible role of serodiagnostics ]
 
de Melker HE, Schellekens JFP, Boshuis HGL, Conyn-van Spaendonck MAE

46 p in Dutch   1994

RIVM Rapport 128507001

Toon Nederlands

English Abstract
Surveillance of pertussis is important in the short term for 'outbreakmanagement' and in the long term for the control of the effects of the national vaccination against pertussis. It is believed that the notifications by law of laboratory-confirmed cases are incomplete. Notification requires since 1988 a significant increase of titers in paired sera (before 1988 enhanced titers in one serum sample) to confirm the clinical diagnosis of pertussis. For the years 1989-1993 laboratory data of serology were compared with the notifications by law of cases of pertussis, and with the national registration of clinical diagnoses of hospital admissions. For serodiagnostics four categories were defined. 1. 'Positive': pertussis was proven serologically by a significant titer increase in paired sera. 2. 'Probably positive': very high titers in the first serum sample gave strong indications for pertussis. 3. 'Negative': low titers in both serum samples. 4. 'Nonconclusive'. For pertussis, the surveillance of 'positive' serodiagnosis appears not to be more complete than surveillance by notifications. Although surveillance of pertussis to study trends over time is possible, information of different sources has to be relied on, with cautious interpretation of these data regarding to inevitable biases. For 1989-1993, the patterns over time were most consistent with pertussis being an endemic disease in childhood with 4-yearly peaks, and with peak-incidence increasing. Analysis of dynamics suggested that not only a titer-increase in paired sera but also very high antibody-titers in first serum sample may be considered confirmative of the clinical diagnosis of pertussis.

 

RIVM - Bilthoven - the Netherlands - www.rivm.nl

Display English

Rapport in het kort
PROBLEEMSTELLING Hoewel in Nederland 95% van de kinderen op 4, 5, 6 en 11 maanden tegen kinkhoest worden gevaccineerd, komt kinkhoest nog steeds endemisch met epidemische verheffingen voor, zowel bij kinderen als volwassenen. In de nabije toekomst wordt vervanging van het huidige whole-cell vaccin door een acellulair vaccin verwacht. Voor berekening van vaccin-effectiviteit is het noodzakelijk de incidentie van kinkhoest te monitoren. De indruk bestaat dat surveillance via de wettelijke aangifte niet volledig is. Voor aangifte van kinkhoest is sinds 1988 aantoning van een significante titerstijging in gepaarde sera of positieve kweek vereist. Voor 1988 werden verhoogde titers in een serummonster gebruikt als bevestiging van de klinische diagnose. In Nederland wordt vanwege lage sensitiviteit van kweek bij voorkeur serodiagnostiek verricht. Bestudeerd is of na de wijziging in aangiftecriteria de surveillance van kinkhoest kan verbeteren door deze uit te voeren met behulp van serodiagnostiekgegevens. METHODEN Voor de periode 1989-1993 zijn serodiagnostiekgegevens uit het Laboratorium voor Bacteriologie van het RIVM vergeleken met de wettelijke aangifte bij de GHI en de ziekenhuisopnamen geregistreerd bij SIG-Zorginformatie (voor 1993 niet beschikbaar). Voor serodiagnostiek zijn 4 serodiagnostische categorieen gedefinieerd: 1. 'Positief': kinkhoest is serologisch bewezen en de patient voldoet aan confirmatie-criterium voor aangifte ; 2. 'Waarschijnlijk positief': serologie levert sterke aanwijzingen voor kinkhoest (sterk verhoogde titers), doch door het ontbreken van een significante titerstijging of een tweede monster is kinkhoest niet bewezen ; 3. 'Negatief': lage titers in beide serummonsters. 'Niet te bepalen': Er is geen tweede serummonster ingestuurd of beide monsters bevatten matig verhoogde titers zonder stijging. RESULTATEN In de periode 1989-1993 werden geen sterftegevallen wegens kinkhoest geregistreerd. De cumulatieve incidentie voor de periode 1989-1993 was voor positieve serodiagnostiek en aangiften overeenkomstig (9,8/100.000 versus 10,2/100.000). Echter bij positieve serodiagnostiek treedt in 1989 (2,4/100.000) en 1993 (3,2/100.000) een piek op in de incidentie, terwijl de aangifte incidentie in 1990 (3,2/100.000) het hoogst is. De trend over de jaren was voor ziekenhuisopnamen en positieve serodiagnostiek het meest nvereenkomstig. De incidentie van ziekenhuisopnamen, aangiften en positieve serologie was het hoogst onder nuljarigen. Uit de resultaten voor positieve serologie blijkt dat de hoge incidentie in deze leeftijdsgroep (1993: 81,1/100.000) met name wordt veroorzaakt door de incidentie onder kinderen van 0-5 maanden (1993: 120,4/100.000). De analyse van de geografische distributie van patienten met positieve serodiagnostiek toonde geen risicogebieden in Nederland aan. 59% van de testuitslagen voor serodiagnostiek was 'niet te bepalen', 18% 'negatief' , 10% 'positief' en 13% 'waarschijnlijk positief'. De trend loopt voor 'positieve' en 'waarschijnlijk positieve' serodiagnostiek synchroon. CONCLUSIE Kinkhoestsurveillance van 'positieve' serodiagnostiek blijkt niet completer te zijn dan surveillance van aangiften. Hoewel bestudering van trends met behulp van surveillance mogelijk is, dient informatie uit verschillende bronnen hiervoor te worden gebruikt. Door het optreden van biases blijft voorzichtigheid noodzakelijk bij de interpretatie van de gegevens. Uit het patroon voor 1989-1993 lijkt kinkhoest endemisch voor te komen met epidemische verheffingen om de vier jaar. De epidemische piek lijkt bovendien te zijn toegenomen. Niet alleen een titerstijging maar ook sterk verhoogde antilichaamtiters in het eerste serummonster kunnen mogelijk gebruikt worden als bevestiging van de klinische diagnose van kinkhoest. Een herevaluatie van de waarde van eenpuntsserologie is aangewezen.

 

RIVM - Bilthoven - Nederland - www.rivm.nl
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM
( 1994-08-31 )