Jong JC de ; Bestebroer TM ; Bijlsma K ; Claas
ECJ ; Kleijne JAFW ; Verweij C ; Osterhaus ADME ; Bartelds AIM ; Loon AM
van
68 p
in Dutch
1996
Toon Nederlands
English Abstract In order to formulate recommendations for the annual
review of the influenza vaccine composition, the World Health Organization
(WHO) coordinates a global network of virological laboratories. In this
framework, the Erasmus University of Rotterdam (EUR) and the National
Institute of Public Health and the Environment (RIVM) together form the
National Influenza Centre (NIC) of the Netherlands. EUR collects recent
influenza virus strains isolated in the Dutch diagnostic laboratories,
analyses them using haemagglutination inhibition (HI) assays and RNA
sequencing, compares them with reference strains and with the vaccine
strains proposed by WHO, and then sends them to the WHO. RIVM isolates
influenza viruses in the NIVEL/RIVM surveillance of respiratory virus
infections, analyses them, like EUR, using HI tests and RNA sequencing,
sends them to WHO, and collects recent influenza virus strains from abroad.
At RIVM, the foreign strains (including the WHO vaccine strains) are
examined using the same methods mentioned above and compared with the Dutch
virus strains. Throughout Europe, except for Switzerland, the influenza
epidemic of 1994/95 was unusually small and late. Strains of influenza
virus B, A(H3N2), and A(H1N1) cocirculated. From both hemispheres a total
of 84 strains of B virus, 82 of A(H3N2) virus, and 16 of A(H1N1) virus from
the seasons 1994, 1994/95, and 1995 were examined. In antigenic respect,
the major B virus variant of 1994/95 significantly differed from the major
variant of the previous B virus epidemic in 1992/93 and from the vaccine
strain used in 1994/95. Neither the immunity resulting from natural
infection nor that induced by the vaccine will therefore have offered
optimal protection against B virus infection in 1994/95. The major A(H3N2)
virus variant of 1994/95 did not significantly differ in antigenic respect
from the major variant of the previous A(H3N2) virus epidemic in 1993/94 or
from the vaccine strain used in 1994/95. Both the immunity acquired by
infection in 1993/94 and that induced by the influenza vaccine will,
therefore, have rendered optimal protection against A(H3N2) virus infection
in 1994/95. No antigenic drift or deviation from the vaccine strain was
observed in the A(H1N1) virus strains isolated in 1994/95. When comparing
the influenza virus strains from the Netherlands with foreign strains from
the 1994/95 season, using HI tests and RNA sequencing, no significant
differences were found between these two groups of strains. Further, a new
variant among the influenza virus strains from East Asia which were isolated
in 1995 has not been detected. In view of the data presented in the present
report, the recommendations of WHO for the season 1995/96 seem
appropriate.
Rapport in het kort
Het influenzavirus ondergaat frequente antigene
veranderingen die jaarlijkse aanpassing van het influenzavaccin noodzakelijk
maken. Voor dit doel coordineert de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een
mondiaal netwerk van virologische laboratoria. In dit kader vormen de
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en het RIVM tezamen het Nationaal
Influenza Centrum (NIC) voor Nederland. De EUR verzamelt recente
influenzavirusstammen uit de Nederlandse diagnostische laboratoria,
analyseert deze met serologische en moleculaire technieken, vergelijkt deze
met referentiestammen en met de door de WHO voorgestelde vaccinstammen en
zendt de stammen naar de WHO. Het RIVM voert in samenwerking met NIVEL een
surveillance van respiratoire virusinfecties uit. De hieronder geisoleerde
influenzavirusstammen worden eveneens onderzocht met serologische en
moleculaire technieken en naar de WHO verzonden. Bovendien verzamelt en
analyseert het RIVM influenzavirusstammen uit het buitenland en vergelijkt
deze met de Nederlandse stammen. In heel Europa behalve Zwitserland was de
influenza-epidemie van 1994/95 laat en klein. Stammen van influenzavirus B,
A(H3N2) en A(H1N1) circuleerden naast elkaar. Uit de seizoenen 1994
(zuidelijk halfrond), 1994/95 en 1995 werden 84 stammen van het type B, 82
van A(H3N2) en 16 van A(H1N1) onderzocht. De hoofdvariant van het B-virus
uit 1994/95 verschilde in antigeen opzicht significant zowel van de
hoofdvariant uit de vorige epidemie van 1992/93 als van de vaccinstam die in
1994/95 werd gebruikt. Noch de immuniteit verworven door infectie, noch die
opgewekt door vaccinatie zullen derhalve optimale bescherming hebben geboden
tegen infectie met type B in 1994/95. De voornaamste variant van het
A(H3N2)-virus in 1994/95 evenwel verschilde in antigeen opzicht niet van die
in de vorige epidemie van 1993/94, noch van de vaccinstam voor 1994/95.
Zowel de natuurlijk verkregen immuniteit als de influenzavaccinatie zullen
dus optimaal hebben beschermd tegen infectie met A(H3N2) virus in 1994/95.
De A(H1N1) virusstammen uit 1994/95 weken evenmin af van die uit vorige
jaren of van de in 1994/95 toegepaste vaccinstam. Bij vergelijking van de
antigene eigenschappen en de RNA-nucleotidensequenties van de Nederlandse
influenzavirusstammen van 1994/95 met die uit het buitenland werden geen
verschillen van betekenis gevonden tussen deze twee groepen. In onze studie
hebben wij onder de influenzavirusisolaten uit Oost-Azie uit 1995 geen
nieuwe variant aangetroffen. In het licht van de gegevens gepresenteerd in
dit rapport lijkt het advies van de WHO voor de vaccinsamenstelling voor
1995/96 adequaat.