Rapport in het kort
Door het RIVM bepaalde concentraties in gras uit de
omgeving van nucleaire installaties waren in 1988 voor Be-7: 140 +/- 20
Bq/kg, voor K-40: 1280 +/- 100 Bq/kg, voor Sr-89: onder de detectielimiet,
voor Sr-90: 1,6 +/- 0,3 Bq/kg, voor I-131: niet aantoonbaar, voor Cs-134:
1,7 +/- 0,3 Bq/kg en voor Cs-137: 5,8 +/- 1,7 Bq/kg. Concentraties in melk
voor Be-7 waren niet aantoonbaar, voor Sr-89 onder de detectielimiet, maar
voor Sr-90: 0,038 +/- 0,002 Bq/l, voor I-131: < 0,04 Bq/l, voor Cs-134: <
0,12 Bq/l en voor Cs-137: 0,3 +/- 0,1 Bq/l. Voor het stabiele Ca werd in
gras een concentratie vastgesteld van 4,0 +/- 0,2 g/kg. De
rest-beta-activiteit en rest-gamma-activiteit in gras bleven meestal onder
de detectielimiet. In de landelijke melkmonsters werden gemiddelde
concentraties gemeten van < 0,05 Bq/l voaor Sr-89, 0,037 +/- 0,004 Bq/l voor
Sr-90, < 0,14 Bq/l voor Cs-134 en 0,54 +/- 0,04 Bq/l voor Cs-137. In het
kader van de kwaliteitsborging nam het RIVM deel aan een internationaal
ringonderzoek betreffende standaard K-40, Cs-134 en Cs-137 bepalingen in
melkpoeder. Het RIVM bepaalde deze radionucliden met een nauwkeurigheid van
2%.