English Abstract Energy, space (including the land-surface dimension)
and biodiversity are considered as key resources in Dutch environmental
policy. Developments related to these resources point more-or-less in the
direction of global natural resource problems. Constructed on the basis of
the ideas of the Ecological Footprint, several methods for calculating the
space and energy sed by Dutch people in relation to their lifestyles will be
presented and analysed, including the influence of these on international
environmental biodiversity. The report also functions as a background
document for the Environmental Balance of 1999. People use energy directly
for their essential living comfort (heating, electrical apparatus) and
mobility, but also indirectly through materials used in all kinds of
products and food items. Between 1948 and 1996 total energy consumption
continued to increase to five times its original value. The energy
consumption per capita increased by a factor of 3 from 35 to 120 GJ/Cap,
mainly due to the increase in private cars and the introduction of central
heating. Without the introduction of efficiency improvements, the energy
consumption per capita would have been 40 GJ higher. Direct and indirect
use of land by the Dutch population did not show such a spectacular growth,
increasing in the same period from 7.9 million. ha to 10.7 million ha,
mainly due to population growth. The influence of a higher consumption
pattern was more-or-less compensated by improved technology and production
efficiency. In an indicative estimate the ecological biodiversity value
decreased worldwide, from the original 100 % to 73 % in 1970 and 72 % in
1990. The Dutch contribution to the 27-28 % total decrease was limited to
about 0.2 % (mainly caused by the demand for cattle feed and forest
products like wood and paper).
Rapport in het kort
Dit rapport geeft een nadere invulling aan het idee van
afwenteling van milieuproblemen op het buitenland achter de indicator
'ecological footprint' zoals die door Wackernagel en Rees in 1996 is
geintroduceerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van eerder ontwikkelde
benaderingsmethodieken betreffende het thema Verspilling ofwel het 'beslag
op de sleutelvoorraden ruimte en energie'. Tevens worden daarmee
samenhangende thema's als biodiversiteit, leefstijl en consumptiepatronen in
nationaal verband nader geanalyseerd. Daarnaast is dit rapport als
achtergrondrapport bij de Milieubalans 99 een verantwoording van de
rekenmethodieken die in dat kader zijn gehanteerd alsmede de resultaten
daarvan. Het totale energiegebruik als gevolg van consumptie door
Nederlanders is tussen 1948 en 1996 constant gestegen (de economische
recessie van de jaren 80 daargelaten) en daarbij vervijfvoudigd. Het totale
energiegebruik per persoon is tussen 1948 en 1996 meer dan verdrievoudigd
van 35 naar ruim 120 GJ). De sterkste groei vond plaats tussen 1960 en
1980, mede als gevolg van de sterke groei van het autogebruik en de
introductie van de centrale verwarming. Zonder de belangrijkste
efficiencyverbeteringen zou het energiegebruik per persoon tussen 1948 en
1996 met ruim 40 GJ extra zijn gestegen. De belangrijkste bijdragen daaraan
vormde de isolatie van woningen, de efficiency-verbeteringen van elektrische
apparaten en die van verwarmingsinstallaties (30 GJ). Deze
efficiencyverbeteringen binnen het huishouden zijn echter lang niet genoeg
geweest om de consumptiegroei te compenseren. Het ruimtebeslag van de
Nederlanders is tussen 1960 en 1995 toegenomen zij het veel minder
spectaculair dan het energiebeslag, van 7,9 mln. ha in 1960 tot 10,7 ha in
1995. De toename door de verhoogde consumptie met 5,8 mln ha. wordt
daarbij ongeveer gecompenseerd door een verbetering in productietechnieken
en productie-efficientie met 5,3 mln.ha. Hierdoor houdt in 1995 de toename
van het ruimtebeslag min of meer gelijke tred met de groei van de bevolking.
Ten aanzien van de biodiversiteit is volgens een ruwe schatting wereldwijd
de ecologische waarde afgenomen van 100% (oorspronkelijke bedekking) naar
73% in 1970 en 72% in 1990. Voor deze daling over het traject tot aan 1970
en 1990 is Nederland verantwoordelijk voor ca 0.2% (van de 27%, resp. 28%
waarde daling). De beschrijvingen van de voor de Milieubalansen gehanteerde
methodieken en definities geven aan, dat er tal van keuzen worden gemaakt
die niet los kunnen worden gezien van het gebruiksdoel van de verkregen
informatie.