|   print

Rapportage resultaten luchtonderzoek Amsterdamseweg 38 e.o. te Arnhem
[ Results measurements of the influence of soil pollution with perchloroethylene on the air quality in houses near a chemical laundry ]
 
Kliest JJG, van Ammers H, Fortezza F, Bos HP

46 p in Dutch   1994

RIVM Rapport 609021002
download pdf (1916Kb)  

Toon Nederlands

English Abstract
In a number of dwellings in a residential area in Arnhem, close to a site with heavy industrial pollution, high concentrations of perchloroethylene and trichloroethylene were found in indoor air. It was assumed that the pollutants entered the dwellings through the crawl spaces, located underneath. Isolation of the crawl spaces by two layers of concrete and an damptight film however, did not help to mitigate the indoor concentrations of perchloroethylene and trichloroethylene. An investigation was undertaken to shed some light on the transport mechanisms from soil to crawl space and from crawl space to indoor air. As a first step, the concentrations of 45 volatile organic compounds, among which perchloro- ethylene and trichloroethylene, were assessed in five to six rooms in each of six dwellings. Infiltration and exfiltration was assessed with a freon tracer. However, these tracer measurements proved to be incorrect. In the second stage of the investigation, the concentration of perchloroethylene was measured in the living room and in the crawl space of 28 dwellings. After these measurements it was concluded that in most dwellings the crawl space was still an important source of perchloroethylene, despite the isolation measures mentioned above. It was assumed that a convective flow of polluted air took place from the soil system, along the edges of the damptight film, into the crawl space. The second stage of the investigation led us to assume that there was a clear geographic distinction between houses with and houses without raised concentrations of perchloroethylene.

 

RIVM - Bilthoven - the Netherlands - www.rivm.nl

Display English

Rapport in het kort
In een aantal woningen rond een terrein dat gelegen is tussen de Amsterdamseweg, de Brantsenstraat, de Bouriciusstraat en de Sweerts de Landasstraat te Arnhem komt een relatief hoge concentratie van met name perchlooretheen (per) en in mindere mate trichlooretheen (tri) voor. Oorzaak van de verontreiniging van de binnenlucht is een verontreiniging van de bodem met per- en trichlooretheen op het aangrenzende terrein. Ook na beveiligingsmaatregelen, waaronder isolatie van de onderzijde van de kruipruimtevloeren bleken de concentraties nog steeds verhoogd. Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te geven in de wijze waarop de verontreiniging van de kruip- en woonruimten vanuit de bodem tot stand komt. Dit gegeven is van belang om vast te stellen op welke wijze de bijdrage van de bodemverontreiniging aan de verontreiniging van de binnenlucht effectief kan worden tegengegaan. Dit rapport heeft betrekking op twee in dit kader uitgevoerde deelonderzoeken. Het eerste deelonderzoek betrof een onderzoek in zes woningen op de lokatie, waarbij in vijf tot zes ruimten van de woning de concentraties van ondermeer perchlooretheen en trichlooretheen is gemeten. Tevens heeft orienterend onderzoek plaatsgevonden in een aantal kelders en kruipruimten naar de mogelijke bronnen voor de verhoogde concentraties in deze ruimten. Daarnaast is gepoogd om door middel van een tracermethode inzicht te verkrijgen in het patroon van luchtverplaatsingen in de woningen, om op deze wijze de bijdrage van de kruipruimtelucht aan de lucht in de woning te kunnen kwantificeren. Het traceronderzoek is echter als gevolg van redenen van analytische aard, mislukt. Bij het tweede deelonderzoek zijn indicatieve metingen uitgevoerd van de concentratie aan per- en trichlooretheen in de kruip- en woonruimten van 28 woningen. Doel hiervan was om te bepalen in welke woningen vervolgonderzoek zinvol moest worden geacht. Uit de resultaten van het eerste deelonderzoek blijkt dat het aannemelijk is, dat de kruipruimten nog steeds een belangrijke en wellicht zelfs de belangrijkste bron voor de in de verblijfsruimten optredende concentraties van perchlooretheen vormen. De isolerende maatregelen in kruipruimten blijken geen meetbaar effect te hebben gesorteerd op de concentratieniveaus van perchlooretheen. Hoewel dit op grond van de uitgevoerde metingen niet kan worden bewezen lijkt het het meest waarschijnlijk, dat de concentraties in de kruipruimten vooral tot stand komen door een convectieve flux van perchlooretheen langs de afdichtingsranden van het isolatiemateriaal. De belangrijkste conclusie uit deelonderzoek 2 is dat er duidelijk te onderscheiden zones blijken te zijn met woningen die wel en woningen die niet een sterk verhoogd concentratieniveau in de kruipruimte kennen. Tussen de genoemde zones blijken scherpe grenzen te kunnen worden getrokken.

 

RIVM - Bilthoven - Nederland - www.rivm.nl
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM
( 1994-08-31 )