|   print

PM10: Equivalence study 2006 : Demonstration of equivalence for the automatic PM10 measurements in the Dutch National Air Quality Monitoring Network : A technical background report
[ PM10: Equivalentie studie 2006 ]
 
Beijk R, Mooibroek D, van de Kassteele J, Hoogerbrugge R

50 p in English   2008

RIVM Rapport 680708002
download pdf (4422Kb)  

Toon Nederlands

English Abstract
An equivalence study is carried out with the aim of ensuring the quality of PM10 measurements in the Dutch National Air Quality Monitoring Network (NAQMN). The results have led to an improvement in the quality of the measurements and introduce an appropriate calibration for the PM10 measurements in the NAQMN. The resulting relative measurement uncertainty for particulate matter (PM10) measurements - performed by configurations currently in use in the NAQMN - is approximately 17%.
In the NAQMN, PM10 is measured at various locations across the Netherlands using automatic beta-adsorption monitors. European (EU) legislation allows this measurement method if equivalence with the official reference method (gravimetric measurements) is demonstrated. The NAQMN comprises various measurement configurations, and equivalence has been determined for each configuration. A distinction is made between three different devices and between urban and rural sites.
This study is primarily based on the equivalence guideline as recommended by the Clean Air For Europe (CAFE) steering group. Orthogonal regression is used in all cases to determine equivalency, and in situations with an insignificant intercept, orthogonal regression without intercept is applied. The equations for orthogonal regression without intercept and the corresponding uncertainty are presented. The technical background information of the steps taken to demonstrate equivalence is elaborated on in more detail in this report.

 

RIVM - Bilthoven - the Netherlands - www.rivm.nl

Display English

Rapport in het kort
In een zogeheten equivalentiestudie door het RIVM is de onzekerheidsfactor bepaald tussen de fijnstofmetingen (PM10) in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en de Europese referentiemethode. De in de equivalentiestudie bepaalde meetonzekerheid van de huidige PM10-meetinstrumenten in het meetnet bedraagt circa 17 procent. De in de Europese richtlijn vermelde maximaal toegestane onzekerheid is 25 procent. De equivalentiestudie is uitgevoerd om de kwaliteit van deze fijnstofmetingen in Nederland te waarborgen. Tevens heeft de studie geleid tot verbeteringen in de kwaliteit van de PM10-metingen in het LML.
In dit rapport wordt de technische achtergrond van de gevolgde stappen en de bijbehorende resultaten nader beschreven. Het LML meet PM10 op circa veertig locaties met behulp van automatische beta-adsorptiemonitoren. Hoewel deze methode afwijkt van de voorgeschreven referentiemethode, staat de Europese regelgeving deze toe mits gelijkwaardigheid met de referentiemethode wordt aangetoond. Dat is voor de verschillende PM10-meetopstellingen in het meetnet onderzocht en aangetoond. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen drie apparaattypen en tussen meetlocaties binnen en buiten het stedelijk gebied.
Het equivalentieonderzoek is grotendeels gebaseerd op de guideline die de Europese werkgroep Clean Air For Europe (CAFE) aanbeveelt. Op een onderdeel is daarvan afgeweken. Voor dat onderdeel is een alternatieve wiskundige methode ontwikkeld, die ook in deze studie wordt gepresenteerd.

 

RIVM - Bilthoven - Nederland - www.rivm.nl
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM
( 2009-03-03 )