English Abstract Three institutes, Statistics Netherlands (CBS), the
National Reference Centre for Nature Management (IKC-N) and the National
Institute of Public Health and the Environment (RIVM), jointly coordinate
the Ecological Monitoring Network (NEM), which was set up to collect
relevant information for the Dutch government on the state of nature in the
Netherlands. One of the NEM's objectives is to monitor the changes in flora
and fauna caused by the changes in environmental factors (mainly
acidification, eutrophication and desiccation). To realise this objective
on a national scale, the changes in flora and fauna related to the changes
in the abiotic conditions (environmental quality) will have to be charted.
This is important for assessing how far environmental and nature policy
guarantees the occurrence of flora and fauna. Creating a monitoring network
that will be as efficient as possible will demand a stratification of the
Netherlands into the most possible homogeneous areas, at least where
expected abiotic changes are concerned. It is also efficient to consider
only the flora and fauna parameters (variables) most vulnerable to
environmental changes. The study has investigated the flora and fauna
parameters giving the most state-of-the-art information on the effects of
changes in environmental quality on the natural surroundings and habitat.
Species groups, higher plants, butterflies, dragonflies and lichens, were
found to be the most suitable, while summer birds and amphibians were found
moderately suitable. Ultimately, 14 strata showing desiccated or
non-desiccated areas were distinguished.
Rapport in het kort
Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), het
Informatie- en Kennis Centrum Natuur (IKC-N) en het RIVM coordineren
gezamelijk het netwerk Ecologische Monitoring (NEM) om daarmee de voor het
rijk relevante informatie over de toestand van de natuur te verzamelen. Een
van de meetdoelstellingen van het NEM is: het signaleren en evalueren van
landelijke veranderingen in abiotiek (mn verzuring, vermesting en
verdroging) en de gevolgen daarvan voor flora en fauna. Voor deze
meetdoelstelling zal op nationale schaal in beeld gebracht dienen te worden
welke veranderingen optreden in flora en fauna in samenhang met de
veranderingen in de abiotische condities (milieukwaliteit). Dit is van
belang ter evaluatie van het natuur- en milieubeleid, omdat de vraag 'in
hoeverre worden door het milieubeleid de condities voor het voorkomen van
flora en fauna gewaarborgd?' beantwoorden kan. Om te komen tot een zo
efficient mogelijk meetnet, waarmee de bovenstaande meetdoelstelling
beantwoord kan worden is een stratificatie van Nederland nodig. Een
stratificatie levert een indeling op met gebieden die zoveel mogelijk
homogeen zijn ten aanzien van de verwachte abiotische veranderingen.
Daarnaast is het efficient om alleen naar die flora en fauna elementen
(variabelen) te kijken die het meest gevoelig zijn voor milieuveranderingen.
In dit rapport is onderzocht wat, naar de huidige kennis van zaken, de
variabelen zijn die het meest zullen zeggen over de gevolgen van
milieukwaliteitsveranderingen voor de natuur. Uit de analyse komen flora,
dagvlinders, libellen en korstmossen als meest geschikte soortengroep naar
voren. De stratificatie is gebaseerd op de te verwachten
milieuveranderingen en gevoeligheden van gebieden voor deze veranderingen.
Het principe waarmee de stratificatie tot stand komt is dat er in alle
gebieden een even grote precisie wordt nagestreefd: een homogeen gebied waar
weinig gebeurt, kan met minder meetlocaties volstaan dan een heterogener
gebied waar veel veranderingen optreden. Uiteindelijk worden 14 strata
onderscheiden waarbinnen verdroogde en niet verdroogde gebieden kunnen
worden aangewezen. De optimale verdeling van de meetlocaties over deze
strata kan op dit moment niet berekend worden, maar er wordt een verdichting
van het meetnet aangeraden in de strata die gevoelig zijn of waarbij de zure
depostie of de stikstofdepostie naar verwachting sterk zal dalen. Optioneel
kan het meetnet in de strata binnen het ongevoelige gebied, waarbij of de
zure depostitie of de stikstofdepositie verandert, worden verdicht. In de
relatief heterogene strata zou ook een verdichting op zijn plaats
zijn.