Beugelink GP ,
Claessen FAM (eds) ,
Arnold GE ,
Bekhuis FHWM ,
Eulen JR ,
Gan JBS ,
Grakist G ,
Janssen H ,
Mulschlegel JHC ,
Nienhuis JG ,
Pakes U ,
Pastoors MJH ,
Pellenbarg NP ,
Waveren RH van
137 p
in Dutch
1995
Toon Nederlands
English Abstract In 1990 the policy target was stated to reduce the area
occupied by nature reserves showing signs of desiccation by 25% in 2000 with
respect to the 1985 situation. In the survey described in this report the
measures (type, force and location) necessary to reach the target have been
elaborated, along with the costs and the ecological benefits of the package
of measures calculated. In close cooperation with the provinces, a new
inventory has been made of nature reserves showing signs of desiccation. An
area of about 4000 km2 was identified as nature reserve territory containing
large or small apparently desiccated parts. This overall area of 4000 km2
turned out to be far more than presumed to date. In about 2500 km2 of the
desiccated area these measures were calculated with a hydrological-numerical
model. About half (1200 km2) of the area is desiccated ; the rest is found
in the transition zone. In all cases extra water supply emanating from
external areas realizing the higher surface water levels was assumed not
done because of the negative effects of the poor water quality in most
cases. Furthermore, there is evidence that: it is theoretically possible to
realize the 25% policy target but when the extent of the measures to be
taken is considered, it will not be possible before 2000 ; to realize the
25% target it will not be sufficient to take locally scaled measures only ;
regional scale measures have also to be taken; measures specific to an area
are more effective than generic measures, so abating desiccation needs
tailormade solutions; measures with respect to the surfacewater system are
far more effective than the reduction and/or abandoning of groundwater
withdrawals.
Rapport in het kort
In dit onderzoek is getracht aan te geven welke
maatregelen (type, sterkte en locatie) nodig zijn om de 25% reductie van het
verdroogde areaal conform de doelstelling binnen bereik te brengen. Tevens
is aangegeven wat de kosten zijn die met de maatregelen samenhangen en tot
welke natuurwinst de maatregelen zullen leiden. Ten behoeve van het
onderzoek is in nauwe samenwerking met de provincies in betrekkelijk korte
tijd een nieuwe, landsdekkende inventarisatie van het verdroogde areaal
uitgevoerd ; deze actie heeft geleid tot de 'Indicatieve kaart van
verdroogde gebieden met een natuurfunctie'. Het blijkt dat binnen een
gebied van ruim 400.000 ha gebiedsdelen voorkomen die deel uit maken van
deze aangewezen natuurgebieden en die als verdroogd worden aangemerkt. Met
deze kaart als uitgangspunt is vervolgens een maatregelenpakket
samengesteld, dat bij uitvoering zou moeten leiden tot opheffing van de
hydrologische verdroging in ca 25% van het verdroogde areaal, zoals het
verhogen van het polderpeil in peilbeheerste gebieden, het verhogen van het
beek- en stuwpeil in vrij afwaterende gebieden, het verhogen van de
drainagebasis en de drainageweerstand in vrij afwaterende gebieden en het
reduceren c.q. staken van een aantal grondwaterwinningen voor de openbare
drinkwatervoorziening. De hydrologische effecten van de maatregelen zijn
berekend met het Landelijk Grondwater Model LGM en met DEMGEN. De effecten
op de natuur zijn berekend met het Dosis Effect Model NAtuur Terrestrisch,
afgekort DEMNAT. Uit de berekeningen met het LGM blijkt, dat in ruim 1000
km2 van het verdroogde areaal de GVG voldoende omhoog komt om de
hydrologische verdroging op te heffen. Daarmee voldoet dit
maatregelenpakket juist aan de 25%-doelstelling. De consequenties voor de
drinkwatervoorziening zijn doorgerekend met het model DRISIM. Ten gevolge
van de maatregelen zal de natuurwaarde in het modelgebied met ca 42.000 nwe
toenemen, hetgeen (toevalligerwijs) ook 25% is van de actuele natuurwaarde
binnen het modelgebied (162.000 nwe). Uit het onderzoek blijkt voorts dat:
het theoretisch en technisch mogelijk is de 25%-doelstelling te realiseren.
Gezien de omvang van de maatregelen en de problemen waar dat in de praktijk
op zal stuiten, is het niet waarschijnlijk dat de doelstelling in 2000 zal
worden gerealiseerd ; om de 25%-doelstelling te realiseren niet volstaan
kan worden met lokale kleinschalige maatregelen binnen de gebieden met
bestemming natuur, maar dat ook maatregelen in de regio, aansluitend aan de
natuurgebieden, noodzakelijk zijn; specifieke gebiedsgerichte maatregelen
effectiever zijn dan generieke maatregelen, met andere woorden de
bestrijding van de verdroging vraagt om maatwerk ; in het algemeen
waterhuishoudkundige maatregelen ten opzichte van het reduceren of
realloceren van grondwaterwinningen veel effectiever zijn, alhoewel in
bepaalde regio's specifieke plaatselijke omstandigheden tot andere
conclusies kunnen leiden.