Rapport in het kort
Zowel door de Biologische Bundesanstalt (BBA) in
Duitsland als door het RIVM is, uitgaande van de bestaande acute
toxiciteitstoets, een toets ontwikkeld ter bepaling van sublethale effecten
bij regenwormen. Het betreft effecten op overleving, groei, coconproduktie
en aantal juvenielen/cocon. Het toetsorganisme is Eisenia fetida of E.
andrei, en het substraat een kunstgrond, samengesteld volgens OECD-richtlijn
207. Om de waarde van de BBA-methode te testen is een ringtoets uitgevoerd
waaraan zes laboratoria uit Duitsland en het RIVM hebben deelgenomen. Er
zijn vier bestrijdingsmiddelen getest ; formuleringen met als actieve
stoffen fenmedifam, carbendazim, parathion en propoxur. Ter vergelijking
van beide methoden zijn fenmedifam en carbendazim tevens volgens de
RIVM-methode getest. Gebleken is dat bij de BBA-methode de spreiding in
resultaten binnen en tussen de verschillende laboratoria groot is. Dit is
onder meer te wijten aan de niet gestandaardiseerde coconuitlegmethode
Bovendien is de coconproduktie bij de BBA-methode veel lager dan bij de
RIVM-methode. Verder is gebleken dat de BBA-methode in een aantal gevallen
ongevoeliger is dan de RIVM-methode. Gezien deze punten wordt aanbevolen om
voor de bepaling van effecten van chemische stoffen op de reproduktie van
regenwormen uit te gaan van de RIVM-toetsmethode. Omdat ook hierbij de
spreiding in resultaten nog vrij groot is, wordt verder onderzoek ter
verbetering en standaardisatie van deze methode
aanbevolen.