|   print

[  ]
 
Nagelhout D ; Ballerini E

191 p in Dutch   1994

download pdf (12266Kb)  

Toon Nederlands

English Abstract
The first six chapters of this document are directly related to chapter 4.5 of the National Environmental Outlook 3. They contain the data and assumptions leading to the conclusions drawn in the latter document. Some recent information has been added. The background document deals first of all with the quantity and disposal method of the different waste categories in the year 1990. Chapter 3 contains prognoses for the years 2000, 2010 and 2015 as a result of all kinds of autonomous developments. In chapter 4 and 5 the effect of waste policy, as laid down in measures which have already been ratified and passed by the Lower House of Parliament, as well as agreements with trade and industry, is evaluated. Measures or agreements that are expected to be presented to the Lower House of Parliament before 1 January 1995 or to be concluded by parties by that time, are also evaluated. The aim is to maximize prevention and recycling and to minimize the quantity of waste that has to be incinerated or landfilled. As far as waste prevention is concerned, the aim is for 10% of potential waste production in 2000 to be prevented. Since a sharp distinction between reduction trends in the material intensity of the economy and prevention efforts cannot always be made, the prevention target is difficult to evaluate. The government's aim is for 66% of the waste produced in 2000 to be recycled. This target can probably be achieved. According to current knowledge it is uncertain wether there will be a sufficient market for all potential secondary raw materials in the year 2000. Problems can be expected, for example, with waste paper, plastics, compost of kitchen and garden waste and construction and demolition waste. The quantity of waste incinerated or landfilled has been falling for some time, especially since kitchen and garden waste and construction and demolition waste are increasingly being recycled. Owing to the increasing effort in the field of prevention and recycling, the quantity of waste to be incinerated or landfilled will fall by about 35% by the year 2000. An incineration capacity of no more than 6 million tonnes can be achieved by 2000. The landfill target of 5 million tonnes for the year 2000 is expected to be exceeded by 1 or 2 million tonnes. It will exceed more if no extra markets are created for marketing of 2-3 million tonnes of potential secondary materials and that the planned incineration capacity is achieved. It is assumed that phosphoric acid gypsum from the chemical fertilizer industry (about 2 million tonnes) will still be discharged in 2000, because there are not enough technically feasible and economically viable ways of recycling it. It is expected that waste production will stabilize after 2000 or will continue to rise slightly each year and that an incineration and landfill capacity comparable to that in 2000 will be needed. Chapter 6 presents the results per target group and the costs. Chapter 7 discusses the results of additional measures as laid down in the National Environmental Policy Plan 2. Chapter 8 contains some capita selecta which are important in future documents.

 

RIVM - Bilthoven - the Netherlands - www.rivm.nl

Display English

Rapport in het kort
Ter voorbereiding van het NMP-2 is midden 1993 de derde Nationale Milieuverkenning (MV3) verschenen. Deze Milieuverkenning kan gezien worden als een evaluatie van het eerste NMP en een actualisatie van de tweede Nationale Milieuverkenning. Teneinde rekening te houden met toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen is in de MV3 gebruik gemaakt van twee nieuwe lange-termijn scenario's van het Centraal Planbureau. De gebruikte scenario's kunnen als bandbreedte gezien worden waarbinnen de toekomstige macro-economische ontwikkeling zich waarschijnlijk voltrekt. In de Milieuverkenning is het vastgestelde en het voorgenomen beleid geevalueerd. Onder het voorgenomen beleid worden concrete maatregelen of overeenkomsten verstaan die in de 'pijplijn' zitten en die naar verwachting voor 1 januari 1995 aan de Tweede Kamer worden aangeboden respectievelijk met de doelgroepen worden afgesloten. Het te evalueren maatregelpakket is geformuleerd door de NMP-ministeries. Dit rapport geeft een nadere onderbouwing van de cijfers, maatregelen en veronderstellingen over afval, zoals die in de Milieuverkenning zijn weergegeven. Hoofdstuk 2 geeft per afvalcategorie cijfers over de hoeveelheid en verwerkingswijze van afval en de bron van de gegevens. In hoofdstuk 3 wordt aangegeven hoe het potentiele afvalaanbod in de toekomst wordt berekend. Hierbij wordt alleen rekening gehouden met allerlei autonome ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt het effect van het afvalbeleid gepresenteerd, dat wil zeggen hoeveel afval wordt voorkomen als gevolg van het preventiebeleid en hoeveel afval wordt hergebruikt gegeven de vastgestelde en voorgenomen maatregelen en instrumenten en de inschatting van het effect van die maatregelen. In dit hoofdstuk wordt ook aangegeven hoeveel afval zou kunnen worden verbrand en gestort. In hoofdstuk 5 wordt voor het jaar 2000 rekening gehouden met de verbrandingscapaciteit uit het Tienjarenprogramma 1990-2002 van het Afval Overleg Orgaan. Gegeven de doorgerekende ontwikkelingen, de maatregelen en het geschatte effect daarvan, gevoegd bij de veronderstelling dat niet meer verbrandingscapaciteit voor 2000 gerealiseerd wordt dan in het Tienjarenprogramma wordt aangegeven, wordt geconcludeerd dat een deel van het niet hergebruikte, brandbare afval in 2000 wordt gestort. In hoofdstuk 6 wordt een verdeling gemaakt van de hoeveelheid afval naar doelgroep. In dit hoofdstuk wordt ook summier ingegaan op de kosten van afvalverwijdering in de toekomst. Het volgende hoofdstuk heeft een sterke relatie met het NMP-2. Ten tijde van het verschijnen van de MV3 zijn stortverboden aangekondigd voor meer dan 30 afvalstoffen. Deze maatregel is opgenomen in het NMP-2. Voor een deel zijn deze te zien als het sluitstuk van al doorgerekende maatregelen, deels kunnen zij beschouwd worden als aanvullend beleid. Na doorrekening van deze stortverboden blijkt dat de afvaldoelstelling voor 2000 (maximaal 14 miljoen ton verbranden, storten en lozen in 2000) wordt gerealiseerd. Het merendeel van het niet meer gestorte afval zal worden hergebruikt. Na 2000 zal de te storten hoeveelheid verder worden verminderd tot circa 1 a 2 miljoen ton, althans wanneer uitbreiding van verbrandingscapaciteit plaats vindt. Ook de afzetmarkt voor secundaire materialen moet verder worden gestimuleerd. De aangekondigde verhoging van de storttarieven tot het niveau van verbranding zal een belangrijke stimulans zijn voor preventie en hergebruik. In het laatste hoofdstuk wordt onder meer een aantal recente ontwikkelingen rond de Milieubalans en Milieuverkenning aangeroerd.

 

RIVM - Bilthoven - Nederland - www.rivm.nl

( 1994-06-30 )