Internationale samenwerking op het gebied van zoönosen

Integrale versie van hoofdstuk 4 'Internationale samenwerking op het gebied van zoönosen'  uit de Staat van Zoonosen 2019.

4.1 Inleiding

Eind 2019 ontstond er vanuit China de omvangrijke uitbraak van COVID-19. COVID-19 wordt veroorzaakt door een nieuw coronavirus (SARS severe acute respiratory syndrome (severe acute respiratory syndrome)-CoV coronavirus (coronavirus)-2), dat vermoedelijk van dierlijke oorsprong is. Verschillende diersoorten zijn gevoelig gebleken voor het virus, maar de verspreiding van de ziekte berust vooral op besmetting van mens tot mens. Het virus greep snel om zich heen en groeide uit tot een wereldwijde epidemie, oftewel een pandemie.

Over de hele wereld zijn er maatregelen genomen om COVID-19 te bestrijden. Internationale samenwerking tussen ministeries, agentschappen, universiteiten, non-gouvernementele organisaties enzovoort, komt daarom vaak in het nieuws. Dit soort internationale samenwerking op het gebied van infectieziekten, inclusief zoönosen, vindt niet alleen plaats ten tijde van een pandemische crisis. Door toenemende internationale handel in dieren, internationaal toerisme en klimaatverandering is er continue druk op introductie van zoönosen vanuit het buitenland. Daarom wordt er altijd over de grenzen heen samengewerkt om het ontstaan van zoönosen vroegtijdig te signaleren en de verspreiding ervan te beperken.

Bij de bestrijding van zoönosen is het belangrijk dat er naast de verspreiding via mensen ook rekening gehouden wordt met de verspreiding via dieren of voedsel. De samenwerking van de volksgezondheidssector met de veterinaire  sector is daarom cruciaal. In figuur 4.1.1 wordt schematisch weergegeven welke organisaties vanuit de verschillende sectoren internationaal samenwerken. Onder de volksgezondheidssector (rood gekleurd) vallen organisaties zoals VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control) (Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding) en de WHO World Health Organization (World Health Organization) (Wereldgezondheidsorganisatie). Blauw gekleurd zijn organisaties die vanuit de dierenkant een rol spelen in de beheersing van zoönosen, zoals LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) (Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid), OIE World Organisation for Animal Health (World Organisation for Animal Health) (Wereldorganisatie voor Diergezondheid) en de FAO Food and Agriculture Organization (Food and Agriculture Organization) (Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties).

In dit hoofdstuk worden belangrijke organisaties die betrokken zijn bij de internationale signalering en beheersing van zoönosen beschreven. Er wordt hierbij ingegaan op welke rol deze organisaties vervullen. Ook wordt een aantal samenwerkingsverbanden uitgelicht tussen organisaties om verspreiding van zoönosen internationaal de kop in te drukken.

Overzicht mondiale, Europese en nationale samenwerkingsverbanden bij de beheersing van zoönosen

 Figuur 4.1.1. Overzicht van mondiale, Europese en nationale samenwerkingsverbanden bij de beheersing van zoönosen.

COVID-19

De uitbraak van het nieuwe coronavirus vormt de aanleiding voor het thema van dit hoofdstuk. Het virus dat vanuit Wuhan, de hoofdstad van de provincie Hubei in China, uitbrak, is door de Coronavirus Study Group van de International Committee for the Taxonomy of Viruses SARS severe acute respiratory syndrome (severe acute respiratory syndrome)-CoV coronavirus (coronavirus)-2 genoemd. De ziekte die dit virus bij mensen veroorzaakt, heet ‘Coronavirus Disease 2019’, afgekort tot COVID-19. Uit genetische vergelijking met andere coronavirussen blijkt dat SARS-CoV-2 het meest verwant is (88% homologie) aan coronavirussen die gevonden zijn bij hoefijzerneusvleermuizen (Rhinolophus affinis) uit de provincie Yunnan, China. Echter, het verschil in verwantschap maakt het aannemelijk dat het virus niet direct uit vleermuizen komt, maar via een andere diersoort op de mens is overgedragen. Hoewel de verspreiding van COVID-19 vooral berust op mens-mens-besmetting, wordt ook het dierlijke component van de ziekte scherp in de gaten gehouden. Zo is er in Nederland aangetoond dat nertsen  besmet kunnen worden met het virus. Het virus kan op nertsenhouderijen lange tijd circuleren en zodoende mogelijk een reservoir gaan vormen voor het virus. Het is aangetoond dat medewerkers van nertsenhouderijen besmet kunnen worden door de dieren (1). Door deze zoönotische potentie zijn er in Nederland maatregelen genomen op nertsenhouderijen om verspreiding van het virus via nertsen te voorkomen. Ook andere diersoorten, zoals honden, katten, konijnen en fretten, blijken gevoelig te zijn voor het virus, maar deze dieren lijken geen risico te vormen voor de volksgezondheid.

4.2 Internationale organisaties die betrokken zijn bij de signalering en beheersing van zoönosen

4.2.1 WHO World Health Organization (World Health Organization) – World Health Organization

Met de oprichting van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op 8 april 1948 werd de basis gelegd van waaruit internationale afspraken worden uitgewerkt voor het signaleren en bestrijden van infectieziekten. In 1951 werden de WHO International Sanitary Regulations vastgesteld, met een meldingsver- plichting voor cholera, pest, gele koorts en pokken. De SARS severe acute respiratory syndrome (severe acute respiratory syndrome)-uitbraak in 2003 en de toegenomen dreiging van bioterroristische aanslagen na '9/11' vormden de aanleiding voor een grote herziening en uitbreiding van deze afspraken die in 2005 resulteerde in de International Health Regulations (IHR International Health Regulations (International Health Regulations)) (2). Een belangrijke aanvulling bij de meldingscriteria zijn opkomende infectieziekten van (nog) onbekende oorsprong, inclusief zoönosen, die een ernstige bedreiging voor  de volksgezondheid kunnen vormen en waarbij een risico bestaat op internationale verspreiding, al dan niet gepaard gaand met risico’s voor het internationale reizigers- of handelsverkeer. In dit kader heeft China begin januari 2020 een cluster van longontstekingen met onbekende verwekker in Wuhan aan de WHO gemeld. Daarnaast bevatten de IHR bepalingen voor een goed surveillance- en responssysteem. Ook voorzien de IHR in de mogelijkheid een uitbraak tot een Public Health Event of International Concern (‘PHEIC Public Health Emergency of International Concern (Public Health Emergency of International Concern)’) uit te roepen, hetgeen de WHO op 30 januari deed voor SARS-CoV coronavirus (coronavirus)-2, toen nog ‘novel coronavirus’ geheten (3). De WHO ontwikkelt meldingscriteria, adviezen voor personen- en handelsverkeer en technische richtlijnen. Zij laat zich met regelmaat door het Emergency Committee adviseren over de ontwikkelingen in de uitbraak en of aanvullende adviezen of bepalingen nodig zijn.

In 2013 zijn ook op Europees niveau meldings- en preparatiebepalingen vastgelegd in EU Europese Unie (Europese Unie) Decision 1082 (4)Hierin is tevens de rol van het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control)) opgenomen, alsmede het beschermde, digitale meldingssysteem Early Warning & Response System (EWRS early warning response system (early warning response system)). In dit systeem is inmiddels simultane melding naar de WHO ondervangen. Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) fungeert zowel voor de WHO als het EWRS als Nederlands focal point voor de meldingen.

Zowel de IHR en EU Decision 1082 voorzien in een monitoring- en evaluatiesysteem. Naar aanleiding van de ebola-uitbraak in West-Afrika is ook een objectieve externe evaluatiesystematiek geïnstalleerd voor de IHR, de Joint External Evaluation, waarbij uitkomsten en aanbevelingen openbaar zijn (5). Op EU-niveau wordt elke drie jaar geïnventariseerd in hoeverre landen voorbereid zijn op nieuwe en opkomende infectieziekten.

Indien in de EU een nieuwe of opkomende infectieziekte, al dan niet van zoönotische aard, gemeld wordt via EWRS, verricht de ECDC een risicobeoordeling. Waar nodig organiseren zij teleconferenties met de betrokken landen om de situatie in kaart te brengen en uitbraakonderzoek op elkaar af te stemmen. In de praktijk vinden deze met enige regelmaat plaats bij, met name, uitbraken van voedselinfecties. Het regiokantoor van WHO Europa, gevestigd in Kopenhagen, is hierbij aangesloten, en borgt informatie naar, en zo nodig afstemming met, andere landen en regio’s buiten de EU.

4.2.2 FAO Food and Agriculture Organization (Food and Agriculture Organization) – Food and Agriculture Organization

Het agentschap Food and Agriculture Organization (FAO) van de Verenigde Naties, opgericht in 1945, zet zich in voor internationale activiteiten op het gebied van voedselvoorziening, het terugdringen van voedseltekorten in de wereld en de voedselzekerheid. De FAO heeft haar hoofdkantoor in Rome, Italië, en heeft regionale kantoren in meer dan 130 landen wereldwijd. De FAO helpt nationale overheden en ontwikkelingsorganisaties met het coördineren van hun activiteiten voor het verbeteren van landbouw en voedselvoorziening. Daarbij is er ook aandacht voor bosbouw, visserij, landgebruik en watervoorziening. De FAO heeft zelf onderzoeksprojecten en levert ook technische ondersteuning bij onderzoeksprojecten van andere organisaties. Daarnaast zijn er ook onderwijsprogramma’s en trainingsprogramma’s van de FAO en wordt data verzameld van landbouwproductie en -ontwikkeling.

De FAO zet zich in voor gezonde en duurzame dierlijke productie en dus ook voor de bestrijding van dierziekten en zoönosen. Een voorbeeld van hoe de FAO bijdraagt aan de bestrijding van zoönosen is de Tripartite. De Tripartite is een samenwerkingsverband tussen de FAO, WHO en OIE World Organisation for Animal Health (World Organisation for Animal Health) dat verder wordt uitgewerkt in paragraaf 4.3.2.

4.2.3 OIE Office International des Epizooties

De Office International des Epizooties (OIE) is de Wereldorganisatie voor diergezondheid die in 1924 is opgericht door een aantal landen, nadat er in België runderpest was uitgebroken door het importeren van runderen uit India. De organisatie houdt zich bezig met het verzamelen, analyseren en verspreiden van wetenschappelijke veterinaire informatie, bedoeld om de internationale handel in levende dieren en dierlijke (bij)producten te vergemakkelijken. Sinds 1998 heeft de OIE het mandaat van de World Trade Organization (WTO) om ziektevrije gebieden voor handelsdoeleinden officieel te erkennen. Landen kunnen deze gebieden vrijwillig aan de OIE melden, waarna een procedure voor de officiële erkenning wordt gestart. Momenteel geldt deze procedure voor maar zes dierziekten, waarvan alleen BSE Bovine Spongiforme Encephalopathie, de zogenaamde ‘gekkekoeienziekte (Bovine Spongiforme Encephalopathie, de zogenaamde ‘gekkekoeienziekte) een zoönose is.

Voor de andere ‘OIE-dierziekten’ (111 in 2020) kunnen landen de officiële vrijstatus zelf bepalen en notificeren. In dit geval geeft de OIE geen officiële erkenning en beperkt zich tot het verschaffen van de technische eisen en informatie. In paragraaf 2.3 staat de OIE-status voor Nederland wat betreft de relevante zoönosen. Sinds kort is het mogelijk in het OIE World Animal Health Information System (WAHIS+) (6) de zoönotische situatie per land en jaar te filteren.

Naast een ‘OIE-dierziekte’ kan en mag een land een andere dierziekte bij de OIE melden in bijzondere epidemiologische situaties, zoals de varkensinfluenza in 2009 of het voorkomen van COVID-19 in honden in 2020. De normen van de OIE inzake diergezondheid (en dierenwelzijn) worden opgesteld en bijgewerkt door wetenschappers en andere deskundigen en worden geadopteerd tijdens een jaarlijkse algemene zitting, waar alle afgevaardigden (182 lidstaten in 2020) kunnen stemmen (één land=één stem). De Nederlandse vertegenwoordiging ligt bij de Chief Veterinary Officer (CVO) van het ministerie van LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en wordt gesteund door een commissie met onder andere deskundigen op het gebied van dierziekten en zoönosen van de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)De OIE heeft in de afgelopen jaren (figuur 4.2.1) veel energie gestoken in het promoten van internationale solidariteit in de bestrijding van dierziekten en zoönosen vanuit het One Health-principe. Zo is de OIE partner van de Tripartite. Meer informatie over de Tripartite is te vinden in paragraaf 4.3.1

Voorbeelden van OIE-projecten op het gebied van One Health

Figuur 4.2.1. Voorbeelden van OIE World Organisation for Animal Health (World Organisation for Animal Health)-projecten op het gebied van One Health (Uit OIE activity report 2019).

4.2.4 ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control) – European Centre for Disease Prevention and Control

De ECDC is het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding. Dit EU Europese Unie (Europese Unie)-agentschap werd in 2004 opgericht vanwege de behoefte om de samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van humane infectieziekten te verbeteren en om sneller en adequaat te kunnen reageren op uitbraken. De kernfuncties omvatten een breed spectrum van activiteiten, zoals  het monitoren van trends, faciliteren van netwerken en kennisoverdracht, trainingen, preparedness, uitbraakbestrijding en wetenschappelijk advies. De organisatie geeft ook het tijdschrift Eurosurveillance uit.

Het ECDC werkt vanuit een aantal ziekteprogramma’s: antimicrobiële resistentie en zorggerelateerde infecties; opkomende en door vectoren overgedragen ziekten; door voedsel en water overgedragen ziekten en zoönosen; HIV humaan immunodeficientievirus (humaan immunodeficientievirus), seksueel overdraagbare  infecties en virale hepatitis; influenza en andere respiratoire virussen; tuberculose; en door vaccin te voorkomen ziekten. Surveillancedata van landen wordt gedeeld met het ECDC en ondergebracht in The European Surveillance System (TESSy). Deze surveillancedata wordt ontsloten en gevisualiseerd middels de Surveillance Atlas.

Het Epidemic Intelligence Information System (EPIS Epidemic Intelligence Information System (Epidemic Intelligence Information System)) heeft tot doel transparante en vroegtijdige informatie-uitwisseling tussen de deelnemende volksgezondheidsautoriteiten te waarborgen. Landen kunnen hiermee snel in een vertrouwelijke setting informatie over clusters en uitbraken delen, om zo de coördinatie van responsactiviteiten te vergemakkelijken. Dit systeem heeft zijn nut meerdere keren bewezen, met name bij grensoverschrijdende voedselgerelateerde uitbraken. 

4.2.5 EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) – European Food Safety Authority

De EFSA is de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. Mede naar aanleiding van de dioxinecrisis in 1999, waarbij verontreinigd diervoeder besmetting van levensmiddelen van dierlijke oorsprong op ongekende schaal in de EU veroorzaakte, heeft de Europese Commissie in 2000 een ‘White Paper on Food Safety’ uitgebracht. In dit document werden de beginselen van een vernieuwd Europees bestel voor een betere borging van de voedselveiligheid uitgestippeld. Onder andere werd de Algemene Levensmiddelen Verordening opgesteld, waarin de hoekstenen van het huidige Europese voedselveiligheidsbeleid (farm-to-fork-benadering, voorzorgbeginsel, scheiding van risicoanalyse en risicomanagement en traceerbaarheid) zijn verankerd en de oprichting van een Europees Voedsel Agentschap geagendeerd.
 
EFSA werd uiteindelijk in 2002 opgericht. Met dit instituut wordt op Europees niveau invulling gegeven aan de scheiding van risicobeoordeling (EFSA) en risicomanagement (Europese Commissie, Europees Parlement, lidstaten). Alle lidstaten hebben dit voorbeeld onderhand gevolgd. In Nederland werd in 2002 de toen zo geheten Nederlandse Warenautoriteit opgericht, die als Bureau Risicobeoordeling en Onderzoekprogrammering onderdeel van NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) is geworden. Het werkveld van EFSA is breed en bestrijkt voedsel- en voederveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, gewasbescherming en plantgezondheid.

De belangrijkste wetenschappelijke output van EFSA zijn risicobeoordelingen, in EFSA-terminologie opinies genoemd. De wetenschappelijke staf van EFSA wordt hierin ondersteund door een aantal wetenschappelijke panels waarin experts uit verschillende landen, ook van buiten de EU, zitting nemen. Adviezen op het gebied van zoönosen komen geregeld onder medewerking van het Panel on Biological Hazards (BIOHAZ) tot stand. Het werkterrein van dit panel bestrijkt naast zoönosen ook TSE’s (Transmissible Spongiform Encephalopathies), levensmiddelenmicrobiologie en -hygiëne. EFSA-opinies worden in het EFSA Journal gepubliceerd (7) en zijn vrij toegankelijk. Een voorbeeld van een recent gepubliceerde opinie betreft Listeria in bevroren groente en fruit (8).

Dataverzameling en -analyse zijn een andere belangrijke taak van EFSA. Op het gebied van zoönosen is vooral de jaarlijkse European Union One Health Zoonoses Report (tot 2017 European Union Summary Report on Trends and Sources of Zoonoses, Zoonotic Agents and Foodborne Outbreaks geheten), dat sinds 2004 verschijnt en vanaf 2009 gezamenlijk met het ECDC wordt uitgebracht, van belang. Sinds 2009 rapporteert EFSA, eveneens in samenwerking met ECDC, jaarlijks over het voorkomen van antimicrobiële resistentie: European Union summary report on antimicrobial resistance in zoonotic and indicator bacteria from animals and food in the European Union. Als input voor de rapportages fungeren gegevens die door de lidstaten aan EFSA moeten worden verstrekt. Verder initieert EFSA baselinestudies (nulmetingen) in de lidstaten, waarin met het oog op vergelijkbaarheid volgens hetzelfde referentiekader voor bepaalde zoönotische agentia prevalenties worden bepaald. In de afgelopen jaren zijn onder andere baselinestudies voor Salmonella, Campylobacter en Listeria verricht (9). De gegevens van de Salmonella-baselinestudies bij pluimvee zijn onder andere gebruikt voor het bepalen van de doelstellingen voor de succesvolle Europese bestrijdingsaanpak van Salmonella bij deze dieren.

4.3 Internationale samenwerkings- verbanden en -projecten op het gebied van de bestrijding van zoönosen

4.3.1 Tripartite

De Tripartite is een samenwerkingsverband tussen de FAO Food and Agriculture Organization (Food and Agriculture Organization), WHO World Health Organization (World Health Organization) en OIE World Organisation for Animal Health (World Organisation for Animal Health). Het samenwerkingsverband stamt uit 2010 en is bedoeld om samen te werken op het gebied van preventie, detectie, beoordeling en bestrijding van infectieziekten. Hierbij staat de One Health-benadering centraal. Voortdurende communicatie en samenwerking tussen verschillende sectoren is daarvoor essentieel.

De Tripartite ontwikkelt mondiale strategieën en instrumenten om een consistente, geharmoniseerde aanpak tegen infectieziekten over de hele wereld
te garanderen en om het gezondheidsbeleid met betrekking tot mens, dier en milieu beter te
coördineren op nationaal en internationaal niveau. Voorbeelden waar de Tripartite bij betrokken is, zijn het WHO-actieplan tegen antimicrobiële resistentie, het wereldwijde kader voor de uitbanning van rabiës voor 2030 en de Tripartite Zoönoses Guide (TZG). De TZG (figuur 4.3.1.1) biedt landen een leidraad voor het aanpakken van zoönosen. Het kan door landen gebruikt worden als hulpmiddel bij het opzetten van een One Health-risico-analysestructuur, zoals in Nederland zoönosenstructuur bestaat. Tevens bevat het voorbeelden van good practices en lessons-learned op basis van ervaringen uit verschillende landen.

4.3.2 GHSA Global Health Security Agenda (Global Health Security Agenda) – De Global Health Security Agenda

De Global Health Security Agenda (GHSA) is opgesteld door een groep landen en internationale organisaties die zich samen inzetten tegen mondiale gezondheidsbedreigingen. De GHSA is in 2014 opgericht, met als doel het versnellen van de implementatie van de International Health Regulations uit 2005. In 2024 wil de GHSA dat honderd landen een Joint External Evaluation (JEE) hebben uitgevoerd. Hiermee wordt in kaart gebracht hoe goed een land is voorbereid op een eventuele gezondheidscrisis. Na die JEE kan een land werken aan het verbeteren van knelpunten en opbouwen van de juiste kennis en expertise. Vervolgens kan dat land een nieuwe evaluatie ondergaan, om te bekijken of ze hun weerbaarheid tegen de dreigingen van infectieziekten hebben kunnen verhogen. Inmiddels zijn er wereldwijd al meer dan honderd landen die een JEE hebben uitgevoerd: Nederland zou in 2020 een evaluatie uitvoeren, maar deze is uitgesteld door de coronacrisis. In 2020 is Nederland voorzitter van de GHSA Stuurgroep, het coördinerend orgaan van de GHSA. 

De Tripartite Zoönoses Guide
Figuur 4.3.1.1 . De Tripartite Zoönose Guide (10).

GHSA benadrukt de noodzaak van een One Health-benadering, de erkenning dat de gezondheid van mensen, dieren en de omgeving, onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Infectieziekten kunnen van dier op mens overspringen, zowel van gedomesticeerde als wilde dieren, iets wat de huidige coronacrisis opnieuw benadrukt. De GHSA heeft daarom ook de Tripartite als permanente adviseurs: de FAO, de WHO en de OIE zijn gezamenlijk betrokken bij de advisering van de GHSA Stuurgroep, zodat de belangen van Global Health Security niet vanuit een enkel perspectief worden behartigd.

Daarnaast is de Private Sector Roundtable (PSRT) een vast lid van de GHSA Stuurgroep. De PSRT vertegenwoordigt een collectief van bedrijven die proberen vanuit een ander perspectief landen te ondersteunen. Samenwerking tussen de private sector, non-gouvernementele organisaties en landen biedt mogelijkheden om sneller en slagvaardiger specifieke uitdagingen te trotseren. 

Ten slotte toont het interdepartementale karakter van de GHSA een cruciaal element van wereldwijd samenwerken. Niet alleen ministeries van (volks) gezondheid zijn vertegenwoordigd in de GHSA, ook andere departementen, zoals ministeries van buitenlandse zaken en landbouw, zijn vertegenwoordigd. Gezondheidsbedreigingen door infectieziekten zijn bijna per definitie grensoverschrijdend.  Door kennis te delen en samenwerking tussen landen, organisaties en disciplines te stimuleren, mikt het GHSA op een verbetering van de weerbaarheid van landen tegen epidemieën en pandemieën.

4.3.3 OHEJP – One Health European Joint Programme

Het One Health European Joint Programme (OHEJP) is een project gefinancierd door de EU Europese Unie (Europese Unie) samen met de nationale overheden. In dit project zijn 37 volksgezondheids-, veterinaire en voedselveiligheidsinstituten uit negentien Europese landen en de Med-Vet-Net-Association betrokken. Vanuit Nederland zijn WBVR Wageningen Bioveterinary Research (Wageningen Bioveterinary Research) (Wageningen Bio Veterinary Research) en RIVM-partners, maar ook het NCOH Netherlands Centre for One Health (Netherlands Centre for One Health) (Netherlands Centre for One Health) aangesloten.

De belangrijkste focus van OHEJP is om de samenwerking tussen de instituten te  versterken op het gebied van voedseloverdraagbare zoönosen, antimicrobiële resistentie en opkomende zoönosen en nieuwe bedreigingen, zowel nationaal als internationaal. Binnen het OHEJP zijn er onderzoeks-
projecten die aan een specifieke (groep van) zoönosen werken en zogenoemde integratieve projecten, waar meer generieke zaken worden geadresseerd, zoals het harmoniseren van surveillancemethoden en -systemen, opzetten van gedeelde databases (en hoe data te  delen), en het opzetten van risicoanalysestructuren.

Nederland is betrokken bij twintig van de 29 projecten en is van vier projecten coördinator: RADAR (RIVM), met als doel het ontwikkelen van methodologie en het genereren van consensusschattingen voor bronnenattributie, blootstellingsrisico’s en ziektelast van AMR Antimicrobial Resistance (Antimicrobial Resistance); IMPART (WBVR), dat tot doel heeft fenotypische methoden voor de detectie van antimicrobiële resistentie te ontwikkelen en te harmoniseren; ADONIS (RIVM), waarin determinanten worden geïdentificeerd die ten grondslag liggen aan de stagnatie/omkering  van de dalende trend in de incidentie van Salmonella Enteritidis bij mensen en pluimvee in de EU en COHESIVE (RIVM), dat als doel heeft landen te ondersteunen bij het opzetten van nationale One Health-risicoanalysestructuren voor zoönosen. Een overzicht van alle projecten binnen OHEJP is hier te vinden. Voor meer informatie over het project zie www.onehealthejp.eu.


4.3.4 COVETLAB – Collaborating Veterinary Laboratories

CoVetLab (Collaborating Veterinary Laboratories) is een samenwerkingsverband van nationale veterinaire volksgezondheidsinstituten uit Denemarken, Frankrijk, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Partnerinstituten van CoVetLab zijn onder meer: Staten Serum Institute (Denemarken), ANSES French agency for Food, Environmental and Occupational Health Safety (French agency for Food, Environmental and Occupational Health Safety) (Frankrijk), Wageningen Bio Veterinary Research (Nederland), National Veterinary Institute (Zweden) en Animal Health and Plant Health Agency (Verenigd Koninkrijk).

Alle leden van CoVetLab doen onderzoek  en surveillance en fungeren als nationaal en internationaal referentielaboratorium voor diverse dierziekten, waaronder zoönosen. Samen bevorderen zij veterinaire wetenschap van hoge kwaliteit door de verspreiding  van kennis, het delen van ervaringen en de overdracht van vaardigheden en technologie om de dier- en volksgezondheid te beschermen. Elk jaar lanceert CoVetLab een interne oproep voor onderzoek gericht op innovatieve technieken en belangrijke onderwerpen op het gebied van diergezondheid en zoönosen. Bij elk van deze projecten zijn drie tot vijf partners van het netwerk betrokken (11).

4.3.5 Samenwerking in grensregio’s

Op regionaal niveau zijn er binnen Nederland samenwerkingsverbanden tussen GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en en de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Hierdoor ontstaat er een One Health-aanpak bij overlap tussen (volks)gezondheid, dieren en voedsel. Voor zover kon worden nagegaan, is er (nog) niet een dergelijk samenwerkingsverband op het gebied van One Health die regionaal over de landsgrens heen gaat. Wel werkt bijvoorbeeld de GGD Zuid-Limburg samen met de Belgische en Duitse partnerinstellingen voor  de publieke gezondheid binnen de Euregio Maas-Rijn (EMR). Minstens twee keer per jaar wordt er een bijeenkomst georganiseerd om elkaar op  de  hoogte te brengen en onderling af te stemmen. Daarnaast informeren de instellingen elkaar wederzijds zodra er sprake is van casuïstiek of situaties waarbij grensoverschrijdende aspecten een rol spelen. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een speciaal ontwikkeld digitaal meldingsformulier, de ‘cross-border risk alert’, en vinden er laagdrempelig telefonische overleggen plaats.
Daarnaast zijn er regelmatig projecten waarbij de instellingen nauw samenwerken. Recente voorbeelden zijn i-4-1-Health, waarmee gezamenlijk met de GGD’en van de regio’s Zeeland, Brabant en Limburg en Vlaamse organisaties de verspreiding van antibioticaresistentie in de Vlaams-Nederlandse grensregio inzichtelijk werd gemaakt, en het pas opgestarte onderzoek naar verspreiding van COVID-19 in de EMR.