In Nederland lopen op dit moment vele initiatieven gericht op stadslandbouw, vaak opgestart door stadsbewoners zelf. Het gaat om kleinschalige ‘sociaal’ ingestoken vormen van tuinbouw, zoals buurt- en volkstuinen, dak- en geveltuinen en restaurants met een eigen tuin. Ook zijn er meer commerciële en grootschalige vormen, zoals wijngaarden, veehouderij en stadsbossen. Om de kosten en baten in beeld te brengen en de stadslandbouw-projecten te optimaliseren, wendt het RIVM technische en sociaal-wetenschappelijke kennis aan.
In een paar jaar tijd heeft stadslandbouw in verschillende steden in de wereld een grote vlucht genomen. In bijvoorbeeld New York, Parijs en Vancouver zijn (tijdelijke) tuinen aangelegd en bijenkorven opgesteld op braakliggende terreinen, in parken, bermen en op daken.
Braakliggende terreinen
Een belangrijke ‘trigger’ kan het geven van een nuttige bestemming aan braakliggende terreinen zijn. Hiermee wint de wijk aan waarde, omdat stadslandbouw een positieve impuls geeft aan de leefomgeving, bijdraagt aan sociale samenhang en soms ook het natuurbewustzijn en/of gebruik van gezonde voeding bevordert.
Daarnaast levert stadslandbouw een bijdrage aan de biodiversiteit binnen de stadsgrenzen, heeft het een gunstige invloed op verkoeling en/of klimaatregulatie en zorgt het voor een betere benutting van zogenaamde ecosysteemdiensten (kwaliteiten van de leefomgeving waar de mens profijt van heeft, bijvoorbeeld insecten die hondenpoep opruimen of mensen die een groene tuin hebben wat gunstig is voor de zuurstofproductie).
Risico's
Stadslandbouw biedt naast de hierboven weergegeven kansen ook
risico’s. De risico’s hebben te maken met beperkte geschiktheid van
bodems voor groenteteelt, competitie met andere vormen van
bodemgebruik en de aanwezigheid van toxische stoffen in de bodem
die in groenten opgenomen kunnen worden.
Zo bouwt het RIVM mee aan
een verbeterde leefomgeving in drukbevolkte steden.
Zie ook:
Onderzoek 'Bodem als draagvlak voor een klimaatbestendige en gezonde stad'