3D-printing heeft een sterke potentie om bij te dragen aan het vervangen, verminderen en verfijnen (3V’s) van dierproeven. Dat is de conclusie van het briefrapport ‘3D-printing, een nieuwe dimensie voor de 3V’s’ dat onlangs is uitgebracht door het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor dierproeven (NKCA). Het NKCA is een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Utrecht en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Een voorbeeld van vernieuwende 3D-printing is het inzetten van geprinte organen-op-een-chip (van menselijke oorsprong) bij toxiciteits- en effectiviteitstesten van bijvoorbeeld medicijnen. Dat levert relevante data op en spaart dieren. Als steeds meer kennis over het functioneren van het menselijke lichaam beschikbaar komt, raakt uiteindelijk het proefdier overbodig.
In ontwikkeling
In Nederland werken overheid, wetenschap, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties samen aan het ontwikkelen en invoeren van 3V-alternatieven voor dierproeven. 3D-printing is zo’n alternatief. Ondanks dat de techniek van 3D-printing nog volop in ontwikkeling is, zijn de mogelijke toepassingen wijdverspreid. Hieronder vallen ook (bio)medische toepassingen, zoals medische hulpmiddelen, geneesmiddelen, medisch onderzoek en ontwikkeling van nieuwe in vitro testen.
Volgens de onderzoekers is het belangrijk dat breder bekend wordt dat innovaties als 3D-printing kan leiden tot het vervangen, verminderen, verfijnen en zelfs het vermijden van dierproeven. Verder moeten alle stakeholders betrokken worden bij het thema 3D-printing, bijvoorbeeld in discussies over risicobeoordeling, de sociaal-ethische aspecten en wetgeving.