Het RIVM heeft een nieuwe methode ontwikkeld voor het beoordelen van chemische stoffen die via het milieu in de voedselketen komen. Deze stoffen worden via de bodem of het water opgenomen door planten of dieren. Dit kan direct schadelijk zijn voor het organisme, maar indirect ook voor de dieren die dit organisme eten.

Met deze methode kan nauwkeuriger in kaart worden gebracht in welke mate chemische stoffen giftig zijn doordat ze in de voedselketen ophopen. Ook geeft het weer in welke mate ‘hogere’ organismen in die keten, zoals vogels en zoogdieren, gevoelig zijn voor een stof. Dit is van belang voor een betere onderbouwing van milieukwaliteitsnormen of risicobeoordelingen voor stoffen.

Verschillen met huidige methode

De nieuwe methode verschilt op een aantal punten van de methoden die hiervoor in de huidige Europese richtlijnen zijn opgenomen. Zo wordt de concentratie waar het dier aan blootstaat op een andere manier berekend. Er wordt niet meer uitgegaan van de concentratie van een stof in het voedsel, maar van de hoeveelheid van de stof per hoeveelheid energie die een dier per dag nodig heeft en via voedsel tot zich krijgt.

Het uitgangspunt daarvan is dat sommige soorten voedsel  energierijker zijn dan andere. Dat gegeven heeft invloed op de hoeveelheid die dieren dagelijks consumeren en dus ook op de mate waarin een chemische stof die in het voedsel zit wordt opgenomen. Door deze ‘opnamesnelheid’ van het voedsel in de beoordeling te betrekken, kunnen voor verschillende soorten voedsel specifieke risicogrenzen worden bepaald.

Daarnaast is een stap toegevoegd aan de voedselketen die terug te voeren is op organismen in de bodem, om roofdieren die vogels en zoogdieren eten te beschermen. Deze categorie dieren ontbreekt in de huidige richtlijnen. Ten slotte wordt een leidraad gepresenteerd waarmee uit de risicogrenzen van een stof in planten en dieren (biota), een concentratie in water of bodem kan worden berekend.