Treinverkeer, andere transportmiddelen en installaties kunnen trillingen in gebouwen veroorzaken. Trillingsbronnen oefenen een kracht uit op bijvoorbeeld de rails of de fundering en ondergrond, waardoor trillingen ontstaan. Deze trillingen kunnen zich verspreiden door de bodem en beton, maar ook door water. Dit is een complex proces en vereist vaak een ingewikkelde wiskundige berekening om vooraf te schatten in welke mate mensen eraan blootgesteld worden.
Mensen kunnen trillingen als onplezierig en/of storend ervaren. Aan overlast door geluid kan iemand ontsnappen, bijvoorbeeld door naar een rustige kamer te gaan of de ramen te sluiten. Geluid is namelijk een prikkel buiten het lichaam. Bij trillingen ligt dat anders. Trillingen worden in het lichaam gevoeld, daarom hebben mensen vaak het gevoel dat ze er niet aan kunnen ontsnappen. Trillingen zijn voelbaar wanneer het menselijk lichaam in contact komt met een trillend oppervlak. Als iemand niet weet waar de trillingen vandaan komen, wordt dat als extra bedreigend ervaringen.
In 2013 deed het RIVM onderzoek naar de effecten van wonen langs het spoor. Dit vragenlijstonderzoek wordt in 2019 herhaald. Het RIVM ontwikkelt met een groep experts ook een rekenmodel voor spoortrillingen. Met dit rekenmodel kunnen de verwachte trillingsniveaus bij woningen worden berekend. Het uitvoeren van metingen bij woningen maakt deel uit van de ontwikkeling van het rekenmodel.
Veelgestelde vragen over spoortrillingen
Het RIVM voert een vervolgonderzoek uit in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W (Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat)). Het onderzoek is een vervolg op het onderzoek uit 2013. Zo'n 3500 bewoners die binnen 300 meter van het spoor wonen en in 2013 meededen aan het onderzoek van het RIVM krijgen een schriftelijke uitnodiging. Zij hebben in 2013 aangegeven te willen deelnemen aan vervolgonderzoek. De deelnemers zijn ouder dan 16 jaar.
Bewoners krijgen een vragenlijst voorgelegd over de effecten van wonen langs het spoor voor bewoners. De deelnemers kunnen de vragenlijst digitaal invullen, maar kunnen ook een schriftelijke vragenlijst ontvangen. In het vragenlijst wordt onder andere gevraagd hoe bewoners het wonen beleven en wat de positieve en de negatieve kanten zijn. Het doel van deze herhaalmeting is na te gaan hoe mensen het ervaren om langs het spoor te wonen.
Deze resultaten kan het RIVM koppelen aan de informatie over veranderingen die aan, op en langs het spoor hebben plaatsgevonden en eerdere onderzoeken. De resultaten leveren een bijdrage om in de toekomst maatregelen te kunnen nemen om hinder te verminderen.
Sinds 2018 werkt het RIVM met een groep experts ook aan een rekenmodel om spoortrillingen te kunnen voorspellen. Het uitvoeren van metingen bij woningen maakt deel uit van de ontwikkeling van dit rekenmodel. Op basis van bodemsoort, bouwjaar, type woning en afstand tot het spoor heeft het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu adressen geselecteerd waar met apparatuur wordt gemeten. Aan de hand van metingen in en buiten de woningen kan het RIVM onder andere het rekenmodel verder toetsen en verfijnen. Met het rekenmodel kunnen de verwachte trillingsniveaus bij woningen worden berekend. Ook biedt het de mogelijkheid om de omvang van de blootstelling aan trillingen eenvoudiger in beeld te brengen en te monitoren.
In Nederland liggen circa 845.000 woonadressen binnen 300 meter van het spoor. Hier wonen circa 1.347.400 mensen van 16 jaar en ouder. Geschat wordt dat bij ongeveer 40 procent van deze adressen de maximale trillingssterkte hoger is dan de grens waarop trillingen voelbaar zijn. Bij zo’n 1 procent van deze adressen is de maximale trillingssterkte hoger dan de grenswaarde van 3,2 millimeter per seconde.
Op basis van de resultaten van het vragenlijstonderzoek in 2013 wordt het aantal mensen in Nederland van 16 jaar en ouder dat ernstige hinder ondervindt van trillingen door treinen geschat op bijna 270.000. Hinder kan zich uiten in irritatie, boosheid en onbehagen. Verreweg de meeste hinder wordt daarbij veroorzaakt door de trillingen van goederentreinen.
Naar schatting ondervindt 16 procent van de personen van 16 jaar en ouder die binnen 300 meter van het spoor wonen, ernstige slaapverstoring door trillingen van goederentreinen. Het aandeel omwonenden dat ernstige slaapverstoring ondervindt door trillingen van reizigerstreinen wordt geschat op gemiddeld 3,6 procent.
Hiervoor vonden de onderzoekers geen aanwijzingen bij het vragenlijstonderzoek in 2013. Hiervoor vonden de onderzoekers geen aanwijzingen . De waardering die de ondervraagden geven aan hun eigen gezondheid is iets beter dan op grond van landelijke cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 76%) mag worden verwacht. In totaal waardeert zo’n 81 procent van de mensen die langs het spoor wonen de eigen gezondheid als (zeer) goed. Slechts 3,5 procent ervaart zijn of haar gezondheid als (zeer) slecht.
Genoemde cijfers zijn gebaseerd op publicatie Wonen langs het spoor, Gezondheidseffecten trillingen van treinen, RIVM rapport 2014-0096
Dit heeft meerdere oorzaken. De hoeveelheid hinder die mensen ervaren wordt op de eerste plaats bepaald door de sterkte van de trillingen. Bovendien ondervinden omwonenden beduidend meer hinder van goederentreinen dan van reizigerstreinen. Ook het type bebouwing rond het spoor speelt een belangrijke rol (de verdieping waarop men woont, of sprake is van vooroorlogse bouw, het type vloeren, etc.).
Hinder en slaapverstoring worden ook bepaald door de houding ten opzichte van het treinverkeer, angst voor schade aan de woning, de mate waarin mensen de trillingen waarnemen en hun verwachtingen over toename of afname van de trillingen in de toekomst.
Volgens de onderzoekers zouden maatregelen zich vooral op de bron moeten richten (van Kamp et al 2014). Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert echter op basis van de resultaten van het belevingsonderzoek in 2013 om maatregelen te nemen op contextuele en persoonlijke factoren, zoals houding, acceptatie, angst voor schade en te verwachten trillingssterktes in de toekomst. De mogelijkheden zijn: ontwikkelen van instrumenten om mensen beter te informeren over de kans op schade, transparant zijn over toekomstplannen, meer gebruik te maken van sociale media en werkelijke treinintensiteiten.
Anders dan bij geluid, vindt de overdracht van trillingen niet plaats via de lucht (gasvormig medium), maar via vaste materie (bodem, vloeren, wanden en dergelijke). Trillingen worden gevoeld als het menselijk lichaam in contact komt met een trillend oppervlak. Naarmate de frequentie van de trillingen hoger komt te liggen, wordt het lichaam er minder gevoelig voor. Trillingen met frequenties lager dan 1 Hertz worden door het lichaam waargenomen als een beweging.
Uit het RIVM onderzoek van 2013 blijkt dat hinder en slaapverstoring door trillingen niet verklaard kunnen worden door geluid van treinverkeer. Dit sluit niet uit dat het geluid van de treinen zelf weer tot hinder leidt, of dat mensen die hinder ondervinden van geluid ook weer meer hinder rapporteren door trillingen. Dit moet verder geanalyseerd worden.
Goederentreinen blijken de belangrijkste bron van trillingshinder zo blijkt uit onderzoek. Het effect van trillingen van goederentreinen blijkt bij gelijke sterkte van trillingen zo’n vijf keer zo groot dan bij reizigerstreinen. Het RIVM adviseert om hier bij de bepaling van een norm rekening mee te houden. Een bepaalde norm zal voor goederenlijnen een andere uitwerking hebben dan voor reizigerslijnen. Wanneer het aantal goederentreinen toeneemt, daalt de hinder van reizigerstreinen, maar omgekeerd is dat niet het geval.
Het is nog onduidelijk welke fysieke factoren het verschil in hinder tussen reizigerstreinen en goederentreinen kunnen verklaren (duur van event, type bakken, tijdstip, etc.). Wel is duidelijk dat ook niet trillingsgerelateerde aspecten een rol spelen, zoals het horen, voelen en zien van bewegende voorwerpen. Men vindt trillingen van goederentreinen minder acceptabel.
De resultaten van het onderzoek in 2013 bieden alleen uitspraken over de groep van omwonenden als geheel. Er kunnen geen conclusies worden getrokken over de individuele situatie. Dit geldt ook voor het onderzoek in 2019.
De uitkomsten van het onderzoek zijn vooral geschikt om uitspraken te doen op landelijk niveau. Een onderverdeling in regio’s zou ook nog een optie kunnen zijn, maar wat de bevindingen betekenen voor specifieke trajecten kunnen we op basis van dit onderzoek niet zeggen.
Het RIVM kan de resultaten van het herhaalonderzoek koppelen aan de informatie over veranderingen die aan, op en langs het spoor hebben plaatsgevonden en eerdere onderzoeken. De resultaten leveren een bijdrage om in de toekomst maatregelen te kunnen nemen om hinder te verminderen.