Go to abstract

Samenvatting

Bij de twee Nederlandse destructiebedrijven werd in 1996 onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van de autoclaveringsprocessen en de microbiologische gesteldheid van eindproducten. Daartoe werden monsters halfproduct, genomen direct na autoclaveren, onderzocht op sporen van Clostridium perfringens. Tevens werden monsters eindproduct onderzocht op Salmonella, terwijl in vijf deelmonsters van ieder eindproductmonster het Enterobacteriaceae-kiemgetal werd bepaald. Bij bedrijf N werden sporen van sulfiet reducerende clostridia aangetoond in 1 (2,7 %) van de 37 monsters halfproduct. Het betrof hier een besmetting met sporen van C. perfringens. Bij bedrijf C werden geen sporen van C. perfringens aangetoond. Conform EU-Richtlijn 90/425/EEG dienen monsters halfproduct (als het verwerking van hoog-risicomateriaal betreft), die onmiddelijk na autoclavering worden genomen, vrij te zijn van sporen van C. perfringens. In geen van de monsters eindproduct werd Salmonella aangetoond. In alle deelmonsters was het Enterobacteriaceae-kiemgetal lager dan 10 kiemen per gram. Conform EU-Richtlijn 90/425/EEG dienen monsters eindproduct (hoog- en laag-risicomateriaal) vrij te zijn van Salmonella en dient het Enterobacteriaceae-kiemgetal in geen van de 5 deelmonsters > 300 en in maximaal 2 van de 5 deelmonsters > 10 en < 300 te zijn. Naast het onderzoek van half- en eindproducten werd door het RIVM een microbiologisch controle onderzoek uitgevoerd met de twee laboratoria welke het 'eigen' microbiologische onderzoek van de destructoren verrichten. Daarbij werd gebruik gemaakt van referentiemateriaal dat diende te worden onderzocht op Salmonella, C. perfringens of Enterobacteriaceae. Voor wat betreft Salmonella en Enterobacteriaceae werden geringe afwijkingen van de gevonden waarden t.o.v. de verwachte waarden geconstateerd. De resultaten bij C. perfringens voldeden allen aan de verwachtingen.

Abstract

At two rendering plants for dead animals and animal wastes in the Netherlands, studies on the efficacy of autoclaving processes and the microbiological condition of final products were carried out in 1996. Samples of half-products were examined for the presence of spores of Clostridium perfringens. Samples of final products were examined for the presence of Salmonella, while the Enterobacteriaceae count was determined in five subsamples of each sample of final product. At plant N, spores of sulfite-reducing clostridia were detected in 1 (2,7 %) of 37 samples taken directly after autoclaving. Spores of C. perfringens were found in this one sample. At plant C no spores of C. perfringens were detected. In accordance with EU Directive 90/425/EEC samples taken directly after autoclaving (as far as processing of high risk material is concerned) should be free of C. perfringens spores. Salmonella could not be detected in samples of final product at either plant, while the Enterobacteriaceae count in all subsamples of final product was < 10 colony-forming units per gram. In accordance with EU Directive 90/425/EEC, samples of final products (from both high-risk and low-risk materials) should be free of Salmonella, while the Enterobacteriaceae count should not be > 300 in any of the subsamples, and may be > 10 and < 300 in 2 of the 5 subsamples at maximum.

Resterend

Grootte
0MB