Kijk voor de meest actuele versie van deze tabel op de website van Infomil.

Bron
(diersoort)
Relatie met gezondheid Wanneer verband? Mogelijke oorzaak / verdachte stof Zekerheid van het
verband
Concentratie van bedrijven met pluimvee, varkens, rundvee, geiten, nertsen, schapen en/of paarden.
Endotoxine-con- centratie op woonadres in VGO-gebied.
Geen specifieke diersoort aanwijsbaar.
Vermindering longfunctie (om- wonenden). Hoe meer bedrijven in de leefomgeving, hoe lager de longfunctie, vooral als sprake is van een zeer groot aantal veehouderijbedrijven rond de woning. Vooral bij 15 of meer veehouderijen binnen 1 km kilometer (kilometer) kunnen omwonenden een verminderde longfunctie hebben. Het meest waarschijnlijk is dat deze longfunctieveranderingen samenhangen met de blootstelling aan stof en endotoxinen direct rond de veehouderijbedrijven. Het verband hangt vooral samen met aantal veehouderijen rond de woning en niet duidelijk met specifieke veehouderijtypen. Uit het recentere rapport Risicomodellering veehouderij en gezondheid (RVG) blijkt dat er zwakke relaties zijn tussen endotoxineconcentraties op het woonadres en de longfunctie (VGO Livestock farming and the health of local residents (Livestock farming and the health of local residents) medisch onderzoek). In deze analyses zijn voor PM10 geen statistisch significante relaties met de longfunctie gevonden. Voor respiratoire symptomen laten de RVG-resultaten sterkere associaties zien met endotoxine-blootstelling, dan met veehouderijdichtheid (VGO-resultaat) of PM10-blootstelling. Uit het VGO-onderzoek komen aanwijzingen naar voren dat het wonen in de buurt van veehouderijen een nadelig effect heeft op de longfunctie. Het lijkt waarschijnlijk dat er associaties bestaan (in afstand en in tijd) tussen de longfunctie, respiratoire symptomen en de aanwezigheid van veehouderijen. De gevonden associaties in het VGO-onderzoek zijn een directe replicatie van eerder onderzoek in Nedersaksen (Radon en anderen, 2007).
Concentratie van bedrijven met pluimvee, varkens, rundvee, geiten, nertsen, schapen en/of paarden. Geen specifieke diersoort aanwijsbaar. Vermindering longfunctie in het VGO-gebied. De longfunctie is in hele VGO-gebied lager als de concentratie ammoniak in de lucht hoger is. Het effect strekt waarschijnlijk verder dan VGO-gebied, mogelijk tot in het hele land. Het effect van ammoniak is vergelijkbaar met longfunctievermindering als gevolg van stadsverkeer. Bij gezonde mensen leidt deze ver- laging niet tot een merkbaar effect, maar dat kan wel zo zijn bij mensen die al een lagere longfunctie hebben, zoals COPD Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem) (Chronic Obstructive Pulmonary Disease (chronische bronchitis of longemfyseem))-patiënten. Waarschijnlijk is het niet het ammoniak zelf dat een verlaagde longfunctie veroorzaakt, maar fijnstofdeeltjes die worden gevormd doordat ammoniak met andere stoffen in de lucht reageert (secundaire vorming van fijn stof). Deze deeltjes verplaatsen zich over grote afstanden waardoor de effecten zich mogelijk ook in een groter gebied kunnen voordoen. De Gezondheidsraad schrijft hierover in 2018: Omdat secundair fijn stof zich pas na enige tijd vormt en zich dan al over grotere afstanden heeft verspreid, is het niet te verwachten dat concentraties secundair fijn stof op zeer lokale schaal, direct rond veehouderijen, significant hoger zijn dan op grotere afstand. Het is daarom niet aannemelijk dat de gezondheidsrisico’s als gevolg van secundair fijn stof voor omwonenden van veehouderijen significant afwijken van die van mensen die verder af wonen. (Gezondheidsraad, 2018) Het VGO-hoofdrapport benoemt geen specifieke oorzaak/stof. De aandacht voor veehouderij- gerelateerde secundaire fijnstof blootstelling is van relatief recente datum en een nog nauwelijks bestudeerd fenomeen. Er zijn meerdere studies die wijzen op effecten van ammoniak of nitraat in deeltjesvormige luchtverontreiniging. De in de VGO-studie gevonden effecten van ammoniak op de longfunctie zijn te plaatsen in de bredere context van literatuur over effecten van secundair fijn stof. Dat op dagen met een hogere ammoniakconcentratie (regionaal) een verminderde longfunctie wordt gezien, is ook een bevinding in Amerikaans onderzoek onder kinderen met astma (Loftus et al, 2015).
Concentratie van bedrijven met pluimvee, varkens, rundvee, geiten, nertsen, schapen en/of paarden.
Geen specifieke diersoort aanwijsbaar.
COPD-patiënten hebben vaker en ernstiger lucht- wegklachten en gebruiken meer medicijnen. Dichtbij of in de buurt van 1 of meer veehouderijen. COPD wordt niet veroorzaakt door de veehouderij, maar COPD-patiënten hebben een toenemend risico op verergeringen van klachten naarmate zij dichterbij of in de buurt van meer veehouderijen wonen. Het VGO-hoofdrapport benoemt geen specifieke oorzaak/stof. Dit resultaat komt uit meerdere analyses binnen het VGO-hoofdrapport naar voren, wat de bevinding sterker maakt. De VGO-aanvullende studies (2017) bevestigen dit verband. Ook in het eerdere IVG-onderzoek werd dit verband gevonden.
Geiten Grotere kans op longontsteking. Geitenhouderijen binnen 1,5 tot 2 km afstand van de woning, leiden tot een verhoging van het risico op een longontsteking. Per geitenbedrijf binnen 1,5 tot 2 km is de kans op longontsteking voor een omwonende 29% hoger dan voor mensen die verder van een geitenbedrijf wonen in het VGO-onderzoeksgebied over de periode 2009-2013. En over de periode 2014-2016 is die kans gemiddeld 27% hoger (bij afstand tot 2 km). Per 100.000 bewoners in het VGO-gebied kwamen voor de periode 2009-2013 gemiddeld 1650 longontstekingen per jaar voor. Daarvan waren er mogelijk 89 vermijdbaar bij afwezigheid van geitenbedrijven. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. Voor de periode 2014-2016 gaat het om gemiddeld 7% extra patiënten (bij afstand tot 2 km). De Q-koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren (2007-2009) bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring voor het verhoogde risico vanaf 2011. Het blijft onduidelijk of de extra longontstekingen rondom geitenbedrijven worden veroorzaakt door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönoseverwekkers), micro-organismen uit de mest, of dat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die geitenhouderijen uitstoten, zoals fijn stof en endotoxinen. Door de lage stofemissie is de blootstelling aan stof en endotoxine minder waarschijnlijk de oorzaak voor het verhoogde risico op longontsteking rondom geitenbedrijven. Bij publicatie van de resultaten over 2014-2016 schrijven de onderzoekers: Het herhaalde resultaat maakt de associatie tussen longontsteking en de nabijheid van geitenhouderijen consistent en vraagt daarom om nader onderzoek dat dieper ingaat op de mogelijke causaliteit. Er is nog geen verklaring voor dit verband. Er wordt een consistent verband gevonden tussen de aanwezigheid van (melk) geitenhouderijen op afstanden van 1,5 tot 2 km en een verhoogd risico op longontsteking, in alle jaren 2009 tot en met 2013. Het verband tussen risicoverhoging voor longontsteking en de buurt van geitenhouderijen na de Q-koortsepidemie is een nieuw resultaat binnen de VGO-aanvullende studies (2017). Wel werd een dergelijk verband ook eerder al gevonden in de veel kleinere populatie deelnemers aan het VGO-medisch onderzoek (2.500 personen). Het gevonden verband (periode 2007-2013) is bevestigd voor de periode 2014-2016. Dit laatste resultaat werd verkregen met vijf verschillende analysemethoden en is (mede daarom) zowel robuust als consistent.
Pluimvee. Grotere kans op longontsteking. Pluimveehouderijen binnen ongeveer 1 km afstand van de woning, zorgden voor een lichte verhoging van het risico op een longontsteking, in de periode 2009-2014. Per pluimveebedrijf binnen 1 km is de kans op longontsteking voor een omwonende 11% hoger dan voor mensen die verder van een pluimveebedrijf wonen in het VGO-onderzoeksgebied, over de periode 2009-2013. Per 100.000 bewoners in het VGO-gebied worden jaarlijks ongeveer 1650 longontstekingen verwacht. In de jaren 2009-2013 waren er mogelijk 119 vermijdbaar bij afwezigheid van pluimvee bedrijven. Dat komt neer op ongeveer 7,2% extra patiënten. Voor de jaren 2015 en 2016 kon er geen statistisch significant verband aangetoond worden tussen pluimveehouderijen en longontsteking. Een plausibele verklaring is een verhoogde blootstelling aan fijn stof en endotoxinen. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijn stof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor infecties, waardoor longontstekingen mogelijk vaker voorkomen. Aan de andere kant kan een rol voor specifieke ziekteverwekkers afkomstig van pluimvee niet worden uitgesloten. Bij publicatie van de resultaten over 2014-2016 schrijven de onderzoekers: Naast eerdere hypotheses (IVG en VGO) dat fijn stof en endotoxinen een rol zouden spelen in het voorkomen van meer longontsteking rondom pluimveehouderijen, kan een andere (onbekende) factor hebben meegespeeld, die in recente jaren afgenomen is. Het verband is gevonden in het VGO-hoofdrapport. Een nadere analyse van de VGO-gegevens met krachtige statistische technieken bevestigt deze conclusies en onderbouwt ze steviger (VGO-aanvullende  studies in 2017). Omdat het verband nu ook over meerdere jaren wordt gezien, neemt de zekerheid over deze bevinding toe. Onderzoek uit de VS Verenigde Staten (Verenigde Staten) liet in 2018 ook een verband zien tussen het wonen nabij pluimveebedrijven en longontsteking. Hoewel de risicoverhoging over de periode 2007-2014 voor elk jaar statistisch significant was, was de omvang van de verhoging ook relatief beperkt, en verschillend tussen de jaren. Gezien de variatie tussen de observaties over eerdere jaren is het belangrijk om na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van een (blijvende) trendbreuk na 2014. Daarom adviseren de onderzoekers om ook de gegevens over de jaren 2017 en 2018 te analyseren. Daarnaast kan het vervolgonderzoek waarbinnen vergelijkbare analyses worden uitgevoerd in andere gebieden dan het VGO-gebied meer inzicht geven.
Concentratie van bedrijven met pluimvee, varkens, rundvee, geiten, nertsen, schapen en/of paarden.
Geen specifieke diersoort aanwijsbaar.
Minder COPD-patiënten. COPD komt minder vaak voor, als:
- de afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij kleiner is, of
- er meer veehouderijen binnen 1000 meter zijn. Bij vergelijking van de onderzoeksgebieden als geheel komt COPD net zo vaak voor in VGO-gebied als in referentiegebied.
Onduidelijk. Er is geen duidelijke verklaring voor dit verband. De VGO-aanvullende studies (2017) bevestigen het verband.
Concentratie van bedrijven met pluimvee, varkens, rundvee, geiten, nertsen, schapen en/of paarden. Geen specifieke diersoort aanwijsbaar. Minder astma. Astma komt minder vaak voor, als er meer veehouderijen binnen 1000 meter zijn, of als de afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij kleiner is. Aanname: het (op jonge leeftijd) in aanraking komen met veehouderij-gerelateerde componenten. Relatie blijkt ook uit eerder onderzoek naar astma bij veehouders.
Concentratie van bedrijven met pluimvee, varkens, rundvee, geiten, nertsen, schapen en/of paarden. Geen specifieke diersoort aanwijsbaar. Minder neusallergie. Neusallergie komt minder vaak voor, als er meer veehouderijen binnen 1000 meter zijn, of als de afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij kleiner is. Aanname: het (op jonge leeftijd) in aanraking komen met veehouderij-gerelateerde componenten. Dit volgt ook uit eerder onderzoek.
Endotoxine-concentratie op woonadres in VGO-gebied. Geen specifieke diersoort aanwijsbaar. Minder atopie (minder aanleg voor allergie en luchtwegklachten). Atopie komt minder vaak voor, als de gemodelleerde endotoxine-concentratie op het woonadres hoger is. Endotoxinen. Het is mogelijk dat endotoxine zelf effecten veroorzaakt, maar stof van veehouderijen bevat ook andere microbiële componenten die vergelijkbare effecten kunnen veroorzaken. Endotoxine lijkt een relevante merker van vee gerelateerde blootstelling. Het is een sterk en statistisch significant verband onder de deelnemers van het VGO-medisch onderzoek (rapport Risicomodellering veehouderij en gezondheid (RVG)).

  • Gezondheidsraad (2018a). Gezondheidsrisico’s door veehouderijen: vervolgadvies. Gezondheidsraad, publicatienummer 2018/04.
  • Gezondheidsraad (2018b). Gezondheidswinst door schonere lucht. Den Haag: Gezondheidsraad 2018; publicatienr. 2018/01.https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2018/01/23/gezondhei…
  • Loftus et al, 2015Loftus, C., Yost, M., Sampson, P., Arias, G., Torres, E., Breckwich- Vasquez, V., Bhatti, P. en Karr, C. (2015). Regional PM2.5 and asthma morbidity in an agricultural community: A panelstudy. Env. Res.136 (2015) 505–512.
  • Radon, K., Schulze, A., Ehrenstein, V., Strien, R.T. van, Praml, G., Nowak, D. (2007). Environmental exposure to confined animal feeding operations and respiratory health of neighboring residents. Epidemiology. 2007 May;18(3):300-8.
  • (VGO Livestock farming and the health of local residents (Livestock farming and the health of local residents)) Maassen, K., Smit, L., Wouters, I., Duijkeren, E. van, Janse, I., Hagenaars, T. en Heederik, D. (2016). Veehouderij en gezondheid omwonenden. RIVM rapportnummer 2016-0058.
  • (VGO Aanvullende studies) Hagenaars, T., Hoeksma, P., Roda Husman, A.M. de, Swart, A. en Wouters, I. (2017). Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies): Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bio-aerosolen (No. 2017-0062). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.