PBT (Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch) = Persistent - Bioaccumulerend - Toxisch De PBT nieuwsbrief geeft informatie over ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, stoffen-beoordelingen, methodiekontwikkeling, en discussies die spelen op het gebied van de beoordeling van PBT-stoffen.
3e nieuwsbrief PBT (Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch)
- Tweede PBT workshop
- REACH – Stofevaluatie potentiële PBT/vPvB’s
- PBT beoordeling van biociden – veranderingen
- Biociden Helpdesk
- 9e POP Review Committee (POPRC) vergadering, FAO Rome, 13-18 oktober 2013
- BDEs in End of Live Vehicles (ELVs) en Waste of Electronics and Electrics (WEEE)
- POPs in moedermelk
- De prioritering van ‘emerging substances’ binnen het Europese NORMAN netwerk
- Uitbreiding toepassingsgebied Wet Milieubeheer
Tweede PBT workshop
Na de succesvolle PBT workshop die eind 2011 is gehouden, wil het RIVM voorjaar 2015 een vervolgworkshop organiseren. Het doel is een interactieve workshop waarbij de focus ligt op nieuwe ontwikkelingen bij de verschillende kaders én waar in een open atmosfeer gesproken kan worden over de actuele discussiepunten. De komende tijd gaan we aan de slag met de invulling van het programma, maar daarbij is zeker nog ruimte voor input van externe partijen. Mocht u ideeën hebben voor discussiepunten of zelf met een bijdrage mee willen werken aan deze workshop, neem dan contact op met Caroline Moermond; caroline.moermond@rivm.nl.
REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals ) – Stofevaluatie potentiële PBT/vPvB (zeer persistent en zeer bioaccumulerend)’s
Binnen REACH kunnen Europese lidstaten in opdracht van ECHA (European Chemicals Agency) een stofevaluatie uitvoeren, hetgeen leidt tot een besluit, opgedragen aan de industrie, om verdere informatie aan te leveren om de zorg over een stof weg te nemen of te bevestigen. In 2012 zijn de eerste stofevaluaties gestart. In onderstaand overzicht is aangegeven welke stoffen Nederland aan een stofevaluatie onderwerpt vanwege hun potentiële PBT/vPvB-eigenschappen:
- In 2012 is begonnen met het evalueren van de gegevens in de registratiedossiers en openbare literatuur aangaande de potentiële PBT/vPvB eigenschappen van triclosan (CAS Nr. 3380-34-5) en het belangrijkste afbraakproduct methyl-triclosan. Parallel daaraan heeft de Deense competente autoriteit de potentiële hormoonverstorende werking van triclosan geëvalueerd. In 2013 is het ontwerpbesluit aan de registrant voorgelegd die hierop commentaar heeft geleverd. De NL-CA heeft onlangs het commentaar beoordeeld en aanvullende monitoringsdata ter onderbouwing van het definitieve besluit opgenomen. Het definitieve besluit zal in de loop van 2014 worden genomen.
- In 2013 is de stofevaluatie van HGC-TLF (een reactieproduct van geperfluoreerde verbindingen; EC (European Commission) Nr. 700-161-3) gestart, waarvoor momenteel samen met ECHA de laatste hand wordt gelegd aan het ontwerpbesluit om na te gaan welke informatie er nodig is om tot een oordeel te komen over potentiële PBT/vPvB eigenschappen.
- In 2014 worden twee nieuwe stoffen op PBT/vPvB-eigenschappen beoordeeld, te weten ditolylether (CAS Nr. 28299-41-4) en trismethylphenylfosfaat (TCP (Tricresylfosfaat); CAS Nr. 1330-78-5). Laatstgenoemde stof staat ook sterk in de belangstelling vanwege vermeende neurotoxische effecten bij piloten en cabinepersoneel in vliegtuigen.
PBT beoordeling van biociden – veranderingen
Met ingang van 1 september 2013 is nieuwe Europese wetgeving van
kracht die de toelating van biociden op de Europese markt regelt.
Deze wetgeving is een Verordening (528/2012/EU (Europese Unie)) die in alle EU
lidstaten op gelijke wijze van kracht is.
Per 1 januari 2014 is de verantwoordelijkheid, coördinatie en
uitvoering van het Europese beoordelingswerk van biociden naar het
‘European Chemicals Agency’ (ECHA) in Helsinki overgeheveld. Onder
de oude biociden-richtlijn (98/8/EG (Europese Gemeenschap)) werden actieve stoffen van
biociden ook op PBT eigenschappen beoordeeld. De nieuwe Verordening
brengt een aantal belangrijke wijzigingen met zich mee die
gerelateerd zijn aan de PBT criteria:
- Voor de PBT en vPvB criteria wordt nu rechtstreeks verwezen naar de wettelijk vastgelegde criteria in Annex XIII van REACH (laatstelijk gewijzigd door Verordening 253/2011/EU). Voor de wetenschappelijk inhoudelijke beoordeling van PBT eigenschappen is op Europees niveau afgesproken dat voor biociden de REACH PBT guidance (R.11) gevolgd wordt.
- Het voldoen aan de P, B en T en/of de vP en vB criteria is reden om een actieve stof niet op de Europese markt toe te laten. Kort gezegd: het PBT en/of vPvB zijn van een stof is een 'exclusie-criterium'. Op het 'niet toelaten van PBT en vPvB stoffen' zijn enkele uitzonderingsregels van toepassing. Dit zijn bijvoorbeeld: een verwaarloosbaar geacht risico wegens geringe blootstelling aan de stof of het beschikken over de stof wordt essentieel geacht om een ernstig gevaar voor mens, dier of milieu te kunnen bestrijden.
- Een actieve stof komt voor substitutie in aanmerking als deze voldoet aan twee van de drie PBT criteria. Een stof die kandidaat is voor substitutie wordt voor een kortere periode goedgekeurd voor plaatsing op de markt. Wanneer biocide producten met de substitutie-kandidaat in lidstaten worden aangeboden voor registratie, wordt bekeken of er een goede vervanger is. Deze beoordeling kan leiden tot inperking van het gebruik of een verbod van het product met de substitutie-kandidaat.
Biociden Helpdesk
RIVM beheert in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en
Milieu een helpdesk voor vragen over behandelde voorwerpen.
Behandelde voorwerpen, per 1-9-2013 geregeld in de
Biocidenverordening 528/2012, zijn stoffen, mengsels of voorwerpen,
behandeld met biociden. De helpdesk is bedoeld voor iedereen en
betreft informatie over definities, principes, werkzame stof
goedkeuring, scope, etikettering, overgangsrecht en handhaving.
Vragen over complexe artikelen en over productveiligheid kunnen ook
terecht komen bij de helpdesk.
Informatie en FAQ (frequently asked questions)’s worden aangeboden via de site www.biociden.nl/behandelde_voorwerpen,
waar tevens het vragenformulier te vinden is. De RVS-helpdesk
regelt als ‘back-office’ de afwikkeling van de vragen.
9e POP Review Committee (POPRC) vergadering, FAO (Food and Agriculture Organization) Rome, 13-18 oktober 2013
Het proces van toevoeging van stoffen aan het UNEP (United Nations Environment Programme) POP-verdrag
(Verdrag van Stockholm) verloopt stapsgewijs.
Na nominatie door één van de partijen wordt een risicoprofiel
opgesteld dat beoordeeld wordt door de POPRC waarna een risk
management evaluatie opgesteld en beoordeeld wordt. Vervolgens
brengt de POPRC advies uit aan de ‘Conference of Parties’ over
opname van de stof.
Tijdens de 9e POPRC vergadering zijn van twee stoffen de risico
management evaluaties besproken: Polychlorinated Naphthalenes
(PCNs) en Hexachloorbutadieen (HCBD). Voor beide stoffen is door de
POPRC aanbevolen om ze op te nemen in Annex A (eliminatie) en Annex
C (unintentional production) van het verdrag.
Voor Pentachloorfenol (PCP (Pneumocystis Carinii Pneumonie)) is het risicoprofiel bediscussieerd en
uiteindelijk geaccepteerd. Dit op basis van de karakteristieken van
het afbraakproduct Pentachlooranisool. Pentachloorfenol voldoet
zelf niet aan alle criteria voor POP zoals vastgelegd in het
verdrag. PCP is in Noord Amerika op grote schaal toegepast in
telefoonpalen en spoorbielzen en kan bij opname in het verdrag
problemen opleveren voor de afvalfase van deze producten. Dit jaar
wordt een risk management evaluatie uitgevoerd wat vermoedelijk
interessante discussies oplevert.
Door Noorwegen is in mei 2013 een nominatie dossier ingediend voor
decabroomdifenylether (decaBDE) met de bedoeling deze stof toe te
voegen aan het verdrag. Het dossier leverde veel discussie op, met
name over het voldoen aan de toxiciteit en bioaccumulatie criteria.
In de beslissing is debrominatie opgenomen als extra argument om
aan een risicoprofiel te gaan werken voor decaBDE. Ook biedt het
werk aan het risicoprofiel ruimte om de biomagnificatie factor
(BMF) en ‘Trophic Magnification Factor’ (TMF) voor decaBDE beter te
onderbouwen.
BDEs in End of Live Vehicles (ELVs) en Waste of Electronics and Electrics (WEEE)
In 2009 zijn twee gebromeerde brandvertragers, ‘commercial
pentaBDE’ en ‘commercial octaBDE’, vanwege hun kwalijke
eigenschappen toegevoegd aan het Verdrag van Stockholm en in 2010
aan de Europese POP Verordening 850/2004. Met deze toevoeging is
productie en gebruik van deze twee commerciële producten verboden,
met uitzondering van artikelen die deze stoffen reeds bevatten op
het moment van kracht worden van dit verbod.
In tegenstelling tot veel andere stoffen in het verdrag zijn beide
brandvertragers toegepast in vele artikelen, o.a. in PUR (polyurethaan)- schuim en
in consumentenelektronica (behuizing tv (televisie)'s, computers, etc.).
Tijdens het proces van opname van deze twee stoffen in het Verdrag
is onderkend dat deze stoffen nog lang een probleem kunnen vormen,
met name in de afvalfase. Daarom is naast de uitzondering op
bestaande artikelen met deze POP-BDE (gebromeerde difenylethers)’s in het Verdrag een speciale
annex opgenomen over het vooralsnog toestaan van
recycling/hergebruik en het verantwoord vernietigen van producten
met beide POP-BDE's. De uitzondering voor bestaande artikelen
vervalt uiterlijk in 2030.
In 2013 is door IVM/IVAM (Research and Consultancy on Sustainability of the University of Amsterdam) in opdracht van het Ministerie van IenM (Infrastructuur en Milieu)
onderzoek uitgevoerd zowel naar het voorkomen als de hoeveelheid
POP-BDE’s in afvalfase van auto’s (ELVs) en elektronica (WEEE).
Monsters uit verschillende fases in de keten zijn eerst gescreend
met een snelle en kosteneffectieve screening methode (atmospheric
pressure chemical ionization-high resolution time-of-flight mass
spectrometry = APCI-HR (hazard ratio) TOFMS) en vervolgens doorgemeten met
Gaschromatografie gekoppeld aan massaspectrometrie (GCMS). Uit de
metingen werd bevestigd dat ‘commercial pentaBDE’ voornamelijk kan
worden aangetroffen in auto’s en auto-afval, terwijl het
BDE-patroon in elektronica-afval de toepassing van ‘commercial
octaBDE’ bevestigde. POP-BDE’s zijn in slechts een beperkt aantal
auto’s aangetroffen. Zowel in termen van plastic afvalstromen als
in termen van POP-BDE concentraties blijkt elektronica-afval
relevanter dan auto-afval. De totale massa plastic-afval bedroeg
respectievelijk 72 en 20 kiloton, terwijl de concentraties aan
POP-BDE’s in elektronica-afvalstroom tien maal hoger was.
Het rapport komt in de eerste helft van 2014 beschikbaar.
POPs (Persistent organic pollutants) in moedermelk
In april 2013 heeft Nederland, als partij bij het verdrag van
Stockholm, een uitnodiging ontvangen om te participeren in een
mondiaal UNEP/WHO (World Health Organization
) moedermelk onderzoek. Dit onderzoek borduurt
voort op eerder door de WHO gecoördineerd onderzoek naar
moedermelk.
Voor deelname zijn wereldwijd 45 verschillende landen
aangeschreven. Het is de bedoeling dat in deze landen moedermelk
wordt verzameld en per deelnemend land de gehaltes van de huidige
22 POP’s worden vastgesteld, waaronder dioxines, PCB’s (polychloorbifenylen), PFOS (perfluoroctaansulfonaten) en
BDE’s. Een compleet overzicht van de te onderzoeken stoffen is te
vinden in het verdrag:
http://chm.pops.int/TheConvention/ThePOPs/ListingofPOPs/tabid/2509/Default.aspx
Het RIVM verzorgt de organisatie en de logistiek rond het
verzamelen van de moedermelk en heeft daarvoor 20 kraamcentra
benaderd. Voor de deelnemende toekomstige moeders zijn pakketjes
samengesteld met voorlichtingsmateriaal en monsterbenodigdheden. De
monsters worden uiteindelijk verstuurd naar het ‘State Institute
for Chemical and Veterinary Analysis of Food’ in Freiburg, waar
alle metingen wereldwijd worden verricht.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in de eerste helft van 2014 en de
resultaten worden verwacht voor het eind van het jaar. Het
onderzoek maakt het mogelijk verschillen tussen de deelnemende
landen te detecteren en de resultaten te vergelijken met metingen
die in het verleden in Nederland zijn uitgevoerd aan dioxines en
PCB’s. Bovendien wordt hiermee de uitgangssituatie voor een aantal
nieuwe POP’s, zoals PFOS en BDE’s, vastgesteld.
De prioritering van ‘emerging substances’ binnen het Europese NORMAN netwerk
NORMAN is een Europees netwerk dat bestaat uit
vertegenwoordigers van meer dan 50 Europese onderzoeksinstellingen
die zich bezig houden met ‘emerging substances’. NORMAN is in 2009
ontstaan als één van de initiatieven van de EU binnen
kaderprogramma 6 en heeft als belangrijkste doel: het uitwisselen
van informatie over ‘nieuwe’ stoffen in het aquatische milieu,
onder andere ten behoeve van risicobeoordeling, prioritering en de
stoffenkant binnen de Kader Richtlijn Water (KRW (Kaderrichtlijn Water)). Daarnaast wordt
veel aandacht besteed aan de kwaliteit van monitoringsgegevens en
wordt met enige regelmaat het netwerk ingezet voor het
identificeren van nieuwe ‘emerging substances’ die kandidaat zijn
voor toekomstige regulering, afhankelijk van hun ecotoxicologisch
profiel en persistentie. Op dit moment zijn meer dan 700 stoffen
als ‘emerging’ binnen NORMAN geoormerkt.
Één van de activiteiten binnen NORMAN betreft het prioriteren van
‘emerging substances’, waarbij het de bedoeling is om een lijst te
genereren van stoffen met de hoogste zorg. Deze zorg kan
gerelateerd zijn aan de PBT-eigenschappen maar ook aan het feit dat
uit monitoringsgegevens geconstateerd wordt dat de stof in
toenemende mate in het Europese milieu voorkomt. Voor het doel van
prioritering is onder andere met behulp van UFZ Leipzig een
prioriteringssystematiek opgezet die in April 2013 als
NORMAN-rapport is gepubliceerd (ISBN 978-2-9545254-0-2 en zie ook
de NORMAN website: http://www.nroman.eu/).
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de methodiek én
de toepassing ervan op de NORMAN lijst van ‘emerging substances’.
Een eerste screening, waarbij nog geen verdere selectie van de
zorgstoffen is toegepast, kwam tot de volgende top-10 van
probleemstoffen waarbij aangetekend dat lang niet alle stoffen in
deze lijst ‘emerging’ zijn:
- PFOS
Is al een ‘priority substance’ en wordt niet verder beschouwd. - Bisphenol A
Is een endocrine disruptor, wordt vaak aangetroffen in gehaltes waarvan de 95 % percentiel een factor 6 boven de PNEC ligt. - Triclosan
Wordt veel gebruikt (o.a. biocide, cosmetica), vaak aangetroffen in het milieu. - Diazinon
Is een biocide, wordt al aangepakt binnen Europa. Blijft op de NORMAN lijst met het oog op monitoring van het effect van eerder in gang gezette maatregelen. - Terbutylazine
Is uitgefaseerd in Europa. De vraag is hoe om te gaan met de PNEC. NORMAN gaat uit van de laagste Effect Concentratie met een factor van 1000. - Bentazone
Is al afgewezen voor Europese Risk Assessment, maar de destijds door BASF aangeleverde laagste aquatische chronische NOEC van 5.4 mg/L (milligram per liter) lijkt veel te hoog (3 ordes van grootte?). Wel is er potentieel gevaar voor drinkwater. - Carbamazepine
Wordt vaak aangetroffen in oppervlaktewater en in grondwater. - Dibutylphthalate
Is vaak aangetroffen in risicobeoordeling die wordt uitgevoerd. Later zal bekeken worden wat er met de groep van ftalaten wordt gedaan. - Phenanthrene
Is bekende POP. Alhoewel phenanthrene geen ‘priority substance’ is, is het geen ‘emerging substance’. Gaat van de lijst af, ook al omdat de PEC/PNEC ratio laag is. - Estrone
Gaat indirect deel uitmaken van de Europese ‘watch list’ van hormonen. Kan wat dat betreft van de lijst van prioritaire stoffen van NORMAN af. Echter, estrone is het hormoon dat in de hoogste gehaltes voorkomt terwijl de onderlinge toxiciteit gelijk is.
Onlangs is verder een begin gemaakt met de uitbreiding van de lijst van ‘emerging compounds’. Inmiddels zijn o.a. al toegevoegd: gefosforeerde broomvertragers, enkele biocides, ‘personal care products’ en ‘food additives’. In totaal staan er nu meer dan 900 stoffen op de ‘NORMAN-lijst’. Vooral de lijst met biocides wordt op basis van een Duits project (Fraunhofer) nauwgezet bijgehouden.
De lijst met prioritaire stoffen wordt vanuit het netwerk actief ingebracht in lopende discussies in Europa over stoffen, zoals REACH, KRW, etc.
Uitbreiding toepassingsgebied Wet Milieubeheer
Op 1 maart is het besluit genomen om het toepassingsgebied voor de Wet Milieubeheer op sommige onderdelen uit te breiden. Dit besluit beoogt de nakoming te verzekeren van de verplichting die Nederland als lidstaat van de EU heeft om verordeningen van de EU niet alleen op het Nederlandse grondgebied en in de Nederlandse territoriale zee uit te voeren, maar ook in de Nederlandse exclusieve economische zone in de Noordzee (EEZ). Het bijgevoegde besluit staat gepubliceerd in het Staatsblad, de inwerkingtreding is op 1 juli 2014 vanwege de vaste inwerkingtredingsdata. Daarmee kunnen vanaf dat moment de genoemde verordeningen eigenstandig op boorplatforms in de EEZ worden gehandhaafd. Het betreft de volgende verordeningen:
- De detergentiaverordening
- De POP-verordening
- De F-gassenverordening
- De verordening registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen (REACH)
- De kwikverordening
- De verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP (Classification, Labelling and Packaging)-verordening)
- De ozonverordening.