PBT Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch (Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch) = Persistent - Bioaccumulerend - Toxisch De PBT nieuwsbrief geeft informatie over ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, stoffen-beoordelingen, methodiekontwikkeling, en discussies die spelen op het gebied van de beoordeling van PBT-stoffen.

 

 

Voor wie?

Deze nieuwsbrief is bedoeld voor iedereen die geïnteresseerd is in wat er zoal gebeurt binnen de PBT Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch (Persistent, Bioaccumulerend en Toxisch) kaders, zowel voor mensen uit de overheid, industrie, als wetenschap. Deze nieuwsbrief is niét bedoeld als éénrichtingsverkeer. Er wordt ook ruimte geboden aan andere partijen om bijvoorbeeld een discussie te starten, een workshop aan te kondigen, onderzoeksnieuws te melden of nieuws uit andere kaders door te geven.

Naar boven


Bound residues (Caroline Moermond)

Tijdens de PBT workshop bij het RIVM (zie vorige nieuwsbrief) is een lijst gemaakt met onderwerpen die nog verdere aandacht behoeven. Eén van de onderwerpen in deze lijst was de vraag hoe om te gaan met de vorming van bound residues bij de bepaling van persistentie. Moeten bound residues bij de berekening van de halfwaardetijd gezien worden als parent compound, als verdwijning, of doen ze niet mee? En hoe moeten bound residues bepaald worden? Binnen stofbeoordelingskaders wordt met deze vragen verschillend omgegaan. ECETOC European Centre for Ecotoxicology and Toxicology of Chemicals (European Centre for Ecotoxicology and Toxicology of Chemicals) heeft onlangs twee rapporten uitgegeven die ingaan op deze vragen (ECETOC technical report nr. 117 en 118. Het RIVM wil in 2013 graag met dit onderwerp aan de slag, zowel binnen ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency)'s PBT expertise team als door het (wellicht) organiseren van een workshop. Ook het Ctgb Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides (Board for the Authorisation of Plant Protection Products and Biocides) heeft inmiddels aangegeven hieraan mee te willen werken. Geïnteresseerd? Neem contact op!

naar boven

Afbraak in mest (Peter van  Vlaardingen)

Het Duitse Umweltbundesamt (UBA) coördineert en financiert het project "Transformation of veterinary medicinal products and biocides in (liquid) manure". Hierin wordt met verschillende partners, waaronder met name testlaboratoria, onderzocht of een studie naar afbraak van chemische stoffen in dierlijke mest te standaardiseren is. UBA werkt in het project samen met ECT Ökotoxicologie GmbH Gesellschaft mit beschränkter Haftung (Gesellschaft mit beschränkter Haftung) en Fraunhofer IME. Voor vergelijkbare simulatiestudies in bodem, water en water/sediment-systemen bestaan reeds geharmoniseerde testrichtlijnen (OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisation for Economic Co-operation and Development)). Een studie naar afbraak van chemische stoffen in mest zou in de risicobeoordeling van diergeneesmiddelen en biociden gebruikt kunnen worden.
In een workshop in Flörsheim (18-19 april) en tijdens SETAC in Glasgow (12-16 mei) zijn resultaten van de pre-validatie ringtest besproken. Het project beperkt zich tot mest van koeien en varkens. De incubatieomstandigheden zijn anaeroob en de testopzet moet dusdanig zijn dat, naast de moederstof, zowel CO2 carbon dioxide (carbon dioxide)  als CH4 methane (methane) als afbraakproducten gekwantificeerd kunnen worden. Het doel is eind 2014 een concept-test protocol bij de OECD in te dienen. Hiervoor dient een ringtest te worden uitgevoerd, die volgens planning in augustus/september 2013 moet beginnen. Men kan zich nog steeds bij het UBA aanmelden als testlaboratorium.

Naar boven

Het gebruik van monitoring data voor prioritering REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals ) stoffen (Emiel Rorije)

Het KWR Watercycle Research Institute (Watercycle Research Institute) heeft in opdracht van en in samenwerking met het RIVM een studie gedaan naar de mogelijkheid om monitoringdata te gebruiken voor prioriteringsprocessen in REACH. Stoffen die aangetroffen worden in Nederlands oppervlakte- en/of grondwater zijn daarbij vergeleken met o.a. REACH registratiedata. Hiertoe zijn monitoringdata uit drie verschillende databases gescreend, te weten (1) REWAB database van de Nederlandse drinkwaterbedrijven, (2) de RIWA database van drinkwaterbedrijven die Rijn en Maas als bron gebruiken, en (3) de RWS Rijkswaterstaat (Rijkswaterstaat) data van de Rijkswaterstaat Waterdienst. Van 178 stoffen die onder REACH gereigistreerd zijn voor toelating op de markt werden ook aangetroffen in significante concentraties in Nederlandse wateren. Vervolgens zijn de gemeten milieuconcentraties (MECs) vergeleken met Predicted No-Effect Concentrations (PNECs) op basis van theoretische toxiciteitsvoorspellingen (QSARs), om binnen de lijst van 178 stoffen te komen tot een (relatieve) risicoscore. Voor 12 stoffen was deze theoretische MEC/PNEC waarde >0.5 en voor 8 van deze 12 was de waarde >1. De follow-up van deze prioriteringsstudie op basis van monitoringdata zou zijn om voor de stoffen met de hoogste MEC/PNEC score de REACH dossierdata te evalueren om te zien of de gebruikte PNEC waarde verfijnd kan worden, vast te stellen of de geobserveerde milieuconcentraties tot daadwerkelijke risico's kunnen leiden, en daarin eventueel aanvullende maatregelen te nemen. Het rapport is nog niet op de website van KWR Water Research beschikbaar maar kan worden opgevraagd (KWR report 2012.098, "Dialog between environmental occurence data and REACH", A. Kolkman en Th. ter Laak) via info@kwrwater.nl.
 

Naar boven

Verslag van de Conference of the Parties van het Verdrag van Stockholm (Martien Janssen)

Van 28 april tot en met 2 mei vond in Geneve de 6e Conference of the Parties (COP) van het Verdrag van Stockholm plaats. Op de COP Conference of Parties (Conference of Parties) worden beslissingen genomen over wijzigingen in het Verdrag van Stockholm (bijvoorbeeld nieuwe toevoegingen).

Op de COP is besloten om de stof hexabroomcyclododecaan (HBCD) aan het Verdrag toe te voegen. Bij de opname van HBCD is een uitzondering opgenomen voor productie en gebruik van deze stof in piepschuim (Expanded (EPS expanded polystyrene (expanded polystyrene)) en Extruded Polystyrene (XPS)) in gebouwen. Deze uitzondering duurt 5 jaar en geeft de industrie de tijd om over te schakelen op een alternatieve brandvertrager, die niet als POP (Persistant, Organic Pollutant(s)) wordt aangemerkt. Een verzoek om recycling van EPS en XPS toe te staan haalde het niet. Wel is besloten om nieuw EPS/XPS dat HBCD bevat te gaan merken. De discussies binnen Europa over merken en recycling zullen vermoedelijk nog enige tijd doorgaan.

Voor de 110 alternatieven voor Endosulfan en de 9 alternatieven voor DDT dichloordifenyltrichloorethaan (dichloordifenyltrichloorethaan) is bekeken of deze mogelijk als potentiële POP geïdentificeerd kunnen worden op basis van een ‘preliminary screening’. Gebruik van dergelijke potentiële POPs Persistent organic pollutants (Persistent organic pollutants) als alternatief wordt ontraden. Dicofol werd als mogelijke POP geïdentificeerd. Voor een tiental stoffen was identificatie niet mogelijk door het ontbreken van voldoende gegevens. DDT wordt door een tiental landen nog gebruikt voor vectorbestrijding (overbrenging malaria). Uitfasering ligt uitermate gevoelig omdat DDT in een aantal gevallen als laatste redmiddel wordt gebruikt.

Begin mei, vlak na de COP, is door de Europese Unie een voorstel ingediend om Dicofol aan het Verdrag toe te voegen. Het nominatie-dossier zal in oktober in de POP review committee worden besproken. Indien wordt geconcludeerd dat Dicofol aan de criteria voldoet volgen besprekingen van het  risicoprofiel en de risicomanagementevaluatie in 2014 en 2015, respectievelijk.

Naar boven

Workshop terrestrische bioaccumulatie (Eric Verbruggen)

In januari 2013 is er in Miami een workshop gehouden over terrestrische bioaccumulatie. Deze workshop werd georganiseerd door HESI-ILSI, een organisatie die door middel van onder andere workshops met deelnemers uit industrie, overheid en wetenschap een rol wil spelen in het verbeteren van beoordelingen en het oplossen van vraagstukken op dat vlak met betrekking tot milieu en gezondheid. Hoewel de workshop niet beperkt was tot de PBT-beoordeling van stoffen maar een meer algemeen karakter had, blijkt PBT toch wel een belangrijk onderwerp te zijn. De beoordeling van terrestrische bioaccumulatie blijkt duidelijk nog minder ver ontwikkeld te zijn dan die van aquatische bioaccumulatie. De deelnemers aan de workshop werden verdeeld in drie groepen (lab, veld, model), die uiteindelijk ieder een manuscript opleveren dat moet bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de beoordeling van terrestrische bioaccumulatie. (graag een link met presentaties of documenten van deze workshop toevoegen)

Naar boven

ECHA PBT expert group (Eric Verbruggen)

Vorig jaar heeft ECHA een PBT expert group opgericht. Intussen zijn er al vier bijeenkomsten van deze groep geweest, de laatste eind mei. Het is duidelijk dat er nog een beetje een weg moet worden gevonden hoe deze groep onder REACH moet functioneren. Zo is de adviserende rol van de groep (bijvoorbeeld aan de Member State Committee) anders dan in het verleden. Voorheen had waren de PBT working group conclusies bindend, nu dienen ze eerst besproken en bekrachtigd te worden in het MSC Marine Stewardship Council (Marine Stewardship Council). Daarnaast lopen er discussies over de vertrouwelijkheid van gegevens, resulterend in de vraag of stoffen in een vertrouwelijke dan wel een open sessie moeten worden besproken. De intentie is om zoveel mogelijk in open sessies te bespreken maar aangezien veel beoordelingen op data afkomstig uit de REACH dossiers is gebaseerd blijkt dit lang niet altijd mogelijk. Intussen zijn er al aardig wat binnen REACH geregistreerde stoffen besproken. Daarnaast zijn de screening van potentiële PBT stoffen en de ontwikkeling van nieuwe richtlijnen voor het beoordelen van de PBT-eigenschappen van stoffen terugkerende onderwerpen binnen deze groep.

Naar boven

EMPODAT - de NORMAN-database met meetgegevens van emerging chemicals in Europa (Willie Peijenburg)

NORMAN is een Europees netwerk dat bestaat uit vertegenwoordigers van meer dan 50 Europese onderzoeks¬instellingen die zich bezig houden met emerging chemicals. NORMAN is in 2009 ontstaan als een van de initiatieven van de EU Europese Unie (Europese Unie) binnen KP6. NORMAN heeft als belangrijkste doel het uitwisselen van informatie over emerging compounds in het aquatische milieu, onder andere ten behoeve van risk assessment, prioritering en aan de stoffenkant binnen de KaderRichtlijn Water. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan data kwaliteit en wordt met enige regelmaat het netwerk ingezet voor het identificeren van nieuwe emerging chemicals die kandidaat zijn voor toekomstige regulering, afhankelijk van hun ecotoxicologisch profiel en persistentie. Op dit moment zijn meer dan 700 stoffen als emerging binnen NORMAN geoormerkt.

Een van de belangrijkste activiteiten binnen NORMAN is het onderhouden van een database (EMPODAT) over monitoring-activiteiten in Europese wateren. EMPODAT is een meta-database met informatie over Europese meetactiviteiten: meetgegevens worden niet in de database opgenomen. EMPODAT bevat momenteel monitoring informatie over 354 stoffen en de onderliggende monitoringdata bevat meer dan 850.000 records (stand per eind 2011). Hierbij dient aangetekend te worden dat de meetgegevens niet uniform verdeeld zijn, daar de data-input afhangt van monitoringinspanningen in de verschillende lidstaten. Zo zijn bijvoorbeeld voor terbutylazine meer dan 17.000 meetgegevens beschikbaar, terwijl voor de meeste stoffen het aantal meetgegevens zeer beperkt is.

Biociden vormen een illustratief voorbeeld van hoe de informatie in NORMAN benut kan worden:
1. Binnen NORMAN zijn 38 biociden geïdentificeerd als emerging compound;
2. Van deze 38 biociden zijn voor 30 stoffen meetgegevens beschikbaar;
3. Van deze 30 stoffen zijn meer dan 150.000 monitoringgegevens beschikbaar;
4. Een binnen NORMAN ontwikkelde prioriteringsmethodiek heeft opgeleverd dat 3 stoffen met meetgegevens in meer dan 3 landen, een potentieel risico vormen in oppervlaktewater: triclosan, carbendazim en terbutyrin.
5. Daarnaast zijn 17 stoffen geïdentificeerd die verdere screening/monitoring behoeven.
De resultaten van deze oefening zijn vanuit het NORMAN netwerk rechtstreeks ingebracht in de prioritering van stoffen binnen de KRW Kaderrichtlijn Water (Kaderrichtlijn Water).

Naar boven

Screening potentiële PBT-stoffen (Patrick Zweers)

Het RIVM heeft via een uitbesteding 36 potentiële PBT-stoffen laten screenen en daar dossiers van laten aanleggen. Het format van deze dossiers is in Europees verband afgesproken en vastgelegd. De contractant AMEC heeft veel Amerikaanse data kunnen gebruiken bij de screening, waarmee voor de meerderheid van de gescreende stoffen op basis van experimentele data de PBT-verdenking al is komen te vervallen. De aangelegde dossiers worden in batches van 4 tot 5 stoffen per keer, 2 tot 3 keer per jaar in de Europese PBT Expert Group besproken, om te zien of men zich kan vinden in de voorgestelde conclusies. Voor die stoffen waarvoor de PBT/vPvB zeer persistent en zeer bioaccumulerend (zeer persistent en zeer bioaccumulerend)-verdenking blijft bestaan worden aanvullende acties voorgesteld, welke kan bestaan uit aanvullend onderzoek en het opleggen van specifieke testvereisten aan de registrant of het vormgeven van een Annex XV dossier om de stof als “zeer ernstige zorg stof” te identificeren. De eerste batch van 5 stoffen is inmiddels besproken, voor de stoffen ethylhexylmethoxycinamaat (EHMC; een UV ultraviolet (ultraviolet)-blokker), 1,2-dichloro-4-(trichloromethyl)benzeen,  2- en 4-tetrachlorotolueen en 2-hexyldecan-1-ol is de PBT-verdenking komen te vervallen.

Naar boven

Prioritering van PBT-stoffen (Patrick Zweers)

Het RIVM heeft in 2010 in opdracht van de ministeries een prioriteringsinstrument ontwikkeld (Prioritering in processen van de Europese stoffenwetgeving REACH en CLP Classification, Labelling and Packaging (Classification, Labelling and Packaging), 2010, A.G. Schuur en T.P. Traas, RIVM rapport 320015004). In 2011 is de Engelse vertaling van dit rapport verschenen. De prioriteringsmethodiek voor het milieu is daarnaast getoetst aan de hand van de risicobeoordelingen zoals die door het RIVM onder het Nieuwe Stoffen tijdperk opgesteld zijn. Daarover is nu een publicatie verschenen in het wetenschappelijk tijdschrift “Human and Ecological Risk Assessment”. Met de methodiek worden aan potentiële PBT-stoffen en milieugevaarlijke stoffen op basis van hun gevaarseigenschappen, volume en emissietype prioriteitsscores toegekend. Hoe lager de score des te hoger de prioriteit. Dit systeem helpt de Nederlandse overheid bij de prioritering in tal van REACH processen.

Naar boven