C.C. van den Wijngaard
Sinds de antraxaanslagen in 2001, de SARS (severe acute respiratory syndrome)-epidemie in 2003 en de voortdurende dreiging van nieuwe infectieziekte-uitbraken, is vroege detectie van nieuwe infectieziekte-uitbraken een prioriteit geworden in de publieke gezondheidszorg. Maar vroege detectie van uitbraken is gecompliceerd omdat patiënten met gevaarlijke infecties als SARS of een nieuw pandemisch influenzavirus zich kunnen presenteren met symptomen die typisch zijn voor ‘normale’ griep: koorts, vermoeidheid, een beetje misselijk en wat hoesten. Dagelijks melden zich vele patiënten met dergelijke symptomen bij hun (huis)arts, en bij een uitbraak door ongewone of onbekende ziekteverwekkers zal een individuele arts hoogstens enkele extra patiënten zien. Daarom kan niet verwacht worden dat clinici deze ongewone ziektegevallen direct herkennen. Omdat daarnaast vaak ook geen laboratoriumdiagnose wordt gesteld bij zulke gebruikelijke symptomen, kunnen ongewone uitbraken gemist worden.
Syndroomsurveillance zou zulke
blinde vlekken van de gangbare surveillance – die gebaseerd is op
oplettende clinici en laboratoriumsurveillance – kunnen opvangen.
Syndroomsurveillance signaleert namelijk verdachte toenames in het
aantal patiënten met niet-specifieke klinische symptomen en
syndromen zoals ‘pneumonie door onbekend pathogeen’, of toenames in
andere niet-diagnostische data zoals het aantal prescripties voor
antihoestmedicatie. Om die reden hebben diverse landen de laatste
jaren realtime syndroomsurveillancesystemen geïmplementeerd die
gebruik maken van pre- of niet-diagnostische data zoals
absenteïsme, medische telefonische hulplijnconsulten, spoedeisende
eerste hulpconsulten, internetzoektermen en mediaberichten.
Tegelijkertijd wordt echter de effectiviteit van
realtimesyndroomsurveillance betwijfeld, vooral vanwege mogelijke
valse alarmsignalen. Het RIVM heeft daarom onderzocht wat de
toegevoegde waarde is van syndroomsurveillance ten opzichte van de
gangbare surveillance met betrekking tot de vroege (realtime)
detectie van ongewone infectieziekte-uitbraken en het volgen van de
impact van gangbare ziekteverwekkers onder de Nederlandse
bevolking.
Voor het onderzoek zijn allereerst retrospectieve data verzameld
uit bestaande Nederlandse medische registraties die mogelijk
geschikt zijn voor syndroomsurveillance. Deze registraties bevatten
gegevens over werkabsenteïsme, huisartsconsulten,
medicatieprescripties, ziekenhuisopnames,
laboratoriumtest-aanvragen en sterfte. Vervolgens zijn
gastro-enteritis- en zijn respiratoire en neurologische syndromen
gedefinieerd voor deze registraties. Van deze syndromen kan
verwacht worden dat ze de activiteit van zowel gangbare
ziekteverwekkers als van ongewone gevaarlijke ziekteverwekkers
reflecteren. Dergelijke gevaarlijke ongewone ziekteverwekkers die
symptomen veroorzaken vergelijkbaar met gangbare ziekteverwekkers,
zijn juist moeilijk te herkennen door clinici, waardoor
syndroomsurveillance van extra waarde kan zijn. Een ander voordeel
is dat voor deze syndromen gangbare ziekteverwekkers als
testvoorbeeld gebruikt kunnen worden. Daarom zijn
tijdserieregressiemodellen gebruikt om te bepalen in hoeverre
gangbare ziekteverwekkers bijdragen aan deze syndromen. Deze
verklaren het aantal syndroompatiënten per week aan de hand van de
aantallen gedetecteerde ziekteverwekkers uit de gangbare
laboratoriumsurveillance. Daarna is onderzocht of lokale uitbraken
zouden kunnen worden gedetecteerd in
realtime-syndroomsurveillancedata. Dit is gedaan door met behulp
van space-time scan statistics historische uitbraken te detecteren
in de syndroomdata uit de ziekenhuisregistratie.
Belangrijkste resultaten
Syndroomsurveillancedata uit medische registraties
reflecteren activiteit van ziekteverwekkers
De respiratoire, neurologische en
gastro-enteritissyndroomsurveillancedata reflecteerden de gangbare
activiteit van ziekteverwekkers, en daarom hoogstwaarschijnlijk ook
ongewone infectieziekteactiviteit. Vooral respiratoire syndromen
geven een goede reflectie van gangbare activiteit van
ziekteverwekkers. In de regressiemodellen kon 68-86% van de
wekelijkse syndroomvariaties worden verklaard door wekelijkse
aantallen gangbare ziekteverwekkers uit de
laboratoriumsurveillance, waarbij influenza en RSV (Respiratoir Syncytieel Virus) de meeste
variatie verklaarden. Voor de gastro-enteritissyndromen werd 29-85%
van de syndroomvariatie verklaard door gangbare activiteit van
ziekteverwekkers (rotavirus, Shigella, Campylobacter en Salmonella)
, en voor een viraal neurologisch syndroom 62% (enterovirus).
Verder liepen sommige syndromen tot 5 weken voor op de
laboratoriumsurveillance en ook reflecteerden sommige syndromen
activiteit van ziekteverwekkers die niet of incompleet werd
gedetecteerd door laboratoriumsurveillance.
Verschuivingen in ziektelast en virulentie kunnen worden gevolgd
door middel van syndroomsurveillance
Voor influenza zijn met behulp van tijdserieregressiemodellen voorheen onbekende jaarlijkse verschuivingen in het aantal ziekenhuisopnames en sterfgevallen ontdekt, gerelateerd aan het aantal gevallen van influenza-achtig ziektebeeld (IAZ (influenza-achtig ziektebeeld)). Deze verschuivingen vallen samen met verschuivingen in antigeniciteit van circulerende influenzavirussen. Gecombineerde analyse van syndroom- en ziektespecifieke data maakt het dus mogelijk om de impact van gangbare ziekteverwekkers op de volksgezondheid beter te kwantificeren. Een ander voorbeeld hiervan is de detectie van een voorheen onbekend zware ziektelast van norovirusinfecties: een duidelijke associatie is gevonden met milde tot ernstige morbiditeit en zelfs sterfte onder ouderen. ( Dat laatste werd eerder wel vermoed, maar kon niet worden bevestigd door de gangbare surveillance.
Nieuwe infectieziekte-uitbraken kunnen tijdig worden gedetecteerd
met syndroomsurveillance
De detectie van plots opduikende uitbraken zou kunnen worden versneld als lokale syndroomtoennames, wanneer ze nog te klein zijn om op nationaal niveau te detecteren, al zouden kunnen worden opgespoord. Dit is getest voor bekende historische ‘gouden standaard’ uitbraken: door middel van space-time scan statistics werden zo de legionella-uitbraken in 1999 en 2006 in ziekenhuissyndroomsurveillancedata gedetecteerd. Deze analyse resulteerde in gemiddeld 5 gedetecteerde syndroomclusters per jaar. Dit is een bescheiden totaal aantal alarmsignalen in de tijd en dat duidt erop dat syndroomsurveillance ook lokale uitbraken door ongewone of onbekende ziekteverwekkers kan detecteren zonder overspoeld te worden door valse alarmsignalen. Met dezelfde benadering zijn ook voorheen onbekende ziekteclusters gedetecteerd, waarvan het aannemelijk is dat ze door Q-koorts zijn veroorzaakt. Dit illustreert dat syndroomsurveillance in sommige situaties uitbraken kan detecteren die anders gemist zouden worden. Realtimedetectie en het nader onderzoeken van deze Q-koortsverdachte clusters zou wellicht geleid hebben tot signalering van toegenomen Q-koortsactiviteit vòòr de detectie die nu in 2007 plaats heeft gevonden.
Toegevoegde waarde van syndroomsurveillance voor
infectieziektesurveillance
Op basis van de
onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat syndroomsurveillance
blinde vlekken van gangbare infectieziektesurveillance kan
compenseren. De toegevoegde waarde van syndroomsurveillance zit in
het detecteren van ongewone uitbraken onafhankelijk van
laboratoriumdetectie van de ziekteverwekker en in het signaleren
van verschuivingen in virulentie en ziektelast van gangbare
ziekteverwekkers. Daarnaast kan syndroomsurveillance ook gebruikt
worden om de afwezigheid of beperkte omvang van ongewone
ziekte-uitbraken in de bevolking vast te stellen, vooral tijdens
periodes van toegenomen alertheid, bijvoorbeeld tijdens epidemieën
in naburige landen of tijdens grote publieke evenementen zoals de
Olympische Spelen. Samenvattend verbetert syndroomsurveillance het
inzicht van volksgezondheidsautoriteiten in het vóórkomen van
ziektes onder de bevolking.
De onderzoeksresultaten zijn vooral gebaseerd op retrospectieve
analyses van syndroomsurveillancedata met weinig data-artefacten en
hoge dekkingsgraad. Als realtimecollectie van dergelijke
syndroomsurveillancedata niet haalbaar is, is het beter om
syndroomsurveillance niet in te zetten voor vroege (realtime)
signalering van ziekte-uitbraken. Dit omdat echte uitbraken dan
vaak gemist zullen worden en tevens vele valse alarmsignalen
gegenereerd kunnen worden. Verder zijn voor vroege signalering ook
voldoende laboratorium- en epidemiologische gegevens nodig om snel
mogelijke oorzaken voor syndroomsignalen te kunnen exploreren,
waardoor alarmsignalen die een respons nodig hebben beter kunnen
worden onderscheiden.
Vergeleken met de mogelijke kosten van een late respons op grote
infectieziekte-uitbraken - die miljoenen of zelfs miljarden euro’s
kunnen bedragen - zijn de kosten voor het onderhouden van
realtimesyndroomsurveillance laag. Natuurlijk kunnen sommige
ziekte-uitbraken makkelijker worden beheerst of gestopt
(bijvoorbeeld SARS) dan andere (bijvoorbeeld pandemische
influenza). Maar zelfs als vroege detectie door
syndroomsurveillance niet leidt tot beheersing van een uitbraak,
dan nog kan syndroomsurveillance van nut zijn om vaak dure
interventiemaatregelen, zoals quarantaine en aanvullende
vaccinatie, beter af te stemmen op de omvang en ernst van de
uitbraak.
Bij de start van dit onderzoek was in Nederland nog geen sprake van
realtimesyndroomsurveillance. Inmiddels is begonnen met een
wekelijkse sterftesurveillance die gebruik maakt van data uit de
bestaande mortaliteitsregistratie. Realtimedatacollectie wordt
momenteel ook geïmplementeerd voor de landelijke
huisartsconsultregistraties van het NIVEL (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) (www.nivel.nl). Het zou verder
onderzocht moeten worden of collectie van syndroomsurveillancedata
kan worden ingebouwd in (toekomstige) realtime medische
registraties, zoals het elektronisch patiëntendossier (EPD (Elektronisch patiëntendossier
)).
Wellicht kunnen ziekenhuisdata en andere datasoorten zo tegen
beperkte meerkosten beschikbaar worden gemaakt voor
syndroomsurveillance. Tot het zover is kan gebruik gemaakt worden
van retrospectieve syndroomsurveillancedata om, weliswaar met een
vertraging, de impact van infectieziekten onder de Neder-landse
bevolking te volgen en nieuw opduikende infectieziektedreigingen te
signaleren.
Dit onderzoek beoogt bij te dragen aan een realistisch gebruik van
realtimesyndroomsurveillance voor een betere signalering van nieuw
opduikende infectieziekteproblemen. De onderzoeksresultaten
illustreren hoe syndroomsurveillance, complementair aan gangbare
surveillance, nieuwe infectieziekte-uitbraken en impact van
gangbare ziekteverwekkers kan detecteren die anders gemist zouden
worden.
Is this an outbreak? A retrospective evaluation of syndromic
surveillance for emerging infectious diseases Promotoren: prof (professor).dr.
M.P.G. Koopmans, prof.dr. N.J.D. Nagelkerke. Copromotor: dr. W. van
Pelt.
ISBN 978 90 6464 426 9
De promovendus is dank verschuldigd aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, Dutch Hospital Data, het NIVEL (Nederlands Instituut voor Onderzoek in de Gezondheidszorg, de Stichting Farmaceutische Kengetallen en het Nationaal Influenza Centrum voor het beschikbaar stellen van data, en de leden van de Nederlandse Werkgroep Klinische Virologie voor toegang tot hun registratie en het verzamelen en beschikbaar stellen van wekelijks positieve diagnostische resultaten. |
Auteur
C.C. van den Wijngaard, CIb (Centrum Infectieziektebestrijding (onderdeel van het RIVM)), RIVM, Bilthoven
Correspondentie
C.C. van den Wijngaard | Kees.van.den.Wijngaard@rivm.nl