In het kader van zoönose en dierziekte surveillance van in Nederland in de natuur levende dieren, worden ondermeer dode reeën door het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC Dutch Wildlife Health Centre (Dutch Wildlife Health Centre)) post-mortaal onderzocht. Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie), voorheen LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)) worden monsters van een aantal van deze reeën nu ook retrospectief getest op Coxiella burnetii door middel van PCR polymerase chain reaction (polymerase chain reaction). Een deel van de geteste reeën zijn verkeersslachtoffers, aangeleverd door buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA). De vraag is nu: Stel dat er PCR-positieve reeën tussen zitten, welk risico op Q-koorts hebben de BOA dan gelopen?

Wat doet het DWHC Dutch Wildlife Health Centre (Dutch Wildlife Health Centre)?

De missie van het DWHC is het vermeerderen van de kennis over de gezondheid van wilde dieren en het bevorderen van een goed gebruik van deze kennis bij het beleid aangaande de volksgezondheid en de gezondheid van gedomesticeerde en in het wild levende dieren. Voor meer informatie (zie http://www.dwhc.nl/). Dode dieren kunnen in overleg met het DWHC worden ingezonden.

Wat doen vinders met dieren en lopen zij risico?

De BOA hebben in de meeste gevallen een veiligheids- en hygiëne-instructie gevolgd, en weten hoe het gevonden onderzoeksmateriaal aangeleverd moet worden. In het algemeen geldt dat de transmissiekans van Q-koorts van mens op dier het grootst wordt geacht bij blootstelling bij de bevalling of abortus bij drachtige besmette dieren of contact met geboorteproducten. Hoewel de aangereden reeën die bij het DWHC aangeleverd worden altijd een gesloten borst- en buikholte hebben, is er bij de reegeiten met name in de maanden maart, april, mei een kans op contact met geboorteproducten vanwege het trauma. Reegeiten worden in juli-augustus bevrucht, maar het embryo begint pas na 5 maanden te groeien, en de reekalveren worden allen eind mei begin juni geboren. Daarnaast kun je veronderstellen dat PCR polymerase chain reaction (polymerase chain reaction)-positieve dieren mogelijk recent zijn blootgesteld en hun vacht eventueel Coxiella burnetii zou kunnen bevatten. Naar analogie van wolscheerders is er dus een zeer kleine kans op blootstelling via de vacht.

Hoe groot is het risico?

De kans op blootstelling zal meestal klein zijn. Maar vanuit wetenschappelijk perspectief is besloten om in voorkomende situaties de BOA aan te bieden zich serologisch te laten na kijken. Indien er BOA positief worden bevonden kan dat een aanleiding zijn de hele groep BOA serologisch na te kijken om te beoordelen of zij een hoogrisicogroep zijn (vergelijk dierenartsen of jagers).

GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) en wilde dieren.

Ook de GGD kan geconfronteerd worden met vragen over het risico rondom gevonden dode, of aangereden dieren in het wild. Is er risico na aanraking, en of is het gevonden dier geschikt voor consumptie? In die gevallen kan de GGD een beroep doen op de kennis van het DWHC (tel 030-2537925, email: dwhc@uu.nl).

De onderzoeksmogelijkheden bij het DWHC zijn geen vervanging van bestaande projecten van passieve surveillance van infectieziekten bij in het wild levende dieren, zoals het onderzoek naar rabiës door het Centraal Veterinair Instituut (zoals beschreven in de rabiës-richtlijn) en onderzoek naar vossenlintworm en Trichinella bij het RIVM. http://www.rivm.nl/cib/themas/Vossenonderzoek/ )

Voor correspondentie over deze rubriek: lci@rivm.nl.