Radioactief materiaal wordt jaarlijks bij 3000 patiënten toegediend voor de behandeling van verschillende vormen van kanker. Patiënten kunnen daardoor zelf mogelijk mensen in hun omgeving aan straling blootstellen. Om dit te beperken, krijgen patiënten leefregels mee of worden er andere maatregelen gehanteerd, zoals een langer verblijf in het ziekenhuis. Het RIVM heeft onderzocht wat de maximale doses zijn die de naaste omgeving zou kunnen ontvangen zonder verdere leefregels en maatregelen. Op basis hiervan kan de richtlijn ‘Aanbevelingen: Het werken met therapeutische doses radionucliden’ uit 2004 worden herzien en kunnen bestaande maatregelen tegen het licht worden gehouden.
Het RIVM heeft in dit onderzoek specifiek naar de risico’s voor de naaste omgeving gekeken. Naast directe familieleden kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan verzorgers, vervoerders of mensen in een vliegtuig.
In het onderzoek is voor een aantal veel gebruikte therapieën berekend aan hoeveel radioactiviteit de naaste omgeving kan worden blootgesteld. Hierbij is aangenomen dat de patiënt het ziekenhuis direct na de behandeling mag verlaten en zich niet aan leefregels hoeft te houden. Er zijn diverse scenario’s voor alledaagse situaties doorgerekend voor bijvoorbeeld de partner, kinderen, baby’s in het bijzonder, en verzorgers. Hierbij is ook ingegaan op specifieke situaties waarin naasten aan de straling van de patiënt worden blootgesteld, zoals een verzorger die de patiënt met de hand voedt, of via gemorste urine op het toilet.
De berekeningen in dit onderzoek geven een beeld van de maximale doses die de naaste omgeving kan ontvangen na de behandeling van een patiënt. In de praktijk zal de blootstelling aan straling voor de naaste omgeving lager uitvallen dan deze maximale doses. Dit komt doordat patiënten zich houden aan eerder genoemde maatregelen en leefregels. De resultaten van dit onderzoek zullen worden gebruikt om bovengenoemde richtlijn te herzien en bestaande maatregelen, zoals een langer verblijf in het ziekenhuis, tegen het licht te houden. Dit zal worden gedaan door een werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG (Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde)) samen met verschillende partners.