- Publicatiedatum
- 17-12-2024
Understanding groups in the Netherlands who do not or insufficiently engage in physical activity
Understanding groups in the Netherlands who do not or insufficiently engage in physical activity
Samenvatting
De Nederlandse overheid maakt beleid dat mensen stimuleert om te bewegen. Bewegen is goed voor de gezondheid. De Beweegrichtlijnen adviseren mensen van 18 jaar of ouder bijvoorbeeld om per week ten minste 150 minuten matig- tot zwaar-intensief te bewegen, verspreid over meerdere dagen in de week. Matig- tot zwaar-intensief bewegen is bijvoorbeeld wandelen, de hond uitlaten, fietsen, tuinieren, intensief huishoudelijk werk en sporten.
Een deel van de bevolking van 18 jaar of ouder voldoet aan de Beweegrichtlijn (44 procent). Een klein deel beweegt niet of nauwelijks (bijna twee procent). Daartussen ligt een grote groep mensen die weinig beweegt (ruim 53 procent). Dat gaat vaker om 65-plussers, mensen met een lichamelijke beperking of een langdurige ziekte of aandoening. Ook zijn het vaker mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Informatie over deze groepen kan beleidsmakers helpen om deze groepen meer in beweging te krijgen en aan de Beweegrichtlijnen te laten voldoen.
Het blijkt dat een deel van deze groep mensen niet zozeer te weinig minuten beweegt, maar vaak niet voldoende beweegmomenten per week haalt. Degenen die al een paar keer per week bewegen, zouden de richtlijn wel halen als ze nog iets vaker bewegen. Bijvoorbeeld door vaker de fiets te pakken, of de trap te nemen in plaats van de lift of roltrap. Als dat lukt, zou 56 procent van de Nederlandse bevolking genoeg bewegen. Voor deze groep is dus een kleine verandering van gedrag nodig om aan de Beweegrichtlijnen te voldoen.
De overheid streeft ernaar dat 75 procent van de bevolking in 2040 genoeg beweegt. Daar is meer voor nodig dan iets vaker bewegen. Een ‘systeemaanpak’ kan hierbij helpen. Hierin zorgen verschillende partijen (zoals overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven) vanuit verschillende domeinen (zoals zorg, werk, onderwijs en leefomgeving) er samen voor dat mensen structureel meer bewegen.
De meeste winst voor de gezondheid is te halen bij de mensen die niet tot nauwelijks bewegen. Dit zijn vaak mensen met dezelfde kenmerken als de mensen die weinig bewegen. Hun gezondheid kan verbeteren als zij gaan bewegen.
Abstract
The Dutch government encourages people to engage in physical activity (PA) through various policies, as engaging in PA is beneficial for health. Among other things, the Dutch PA Guidelines advise adults to engage in at least 150 minutes of moderate to vigorous PA throughout the week. Examples of moderate to vigorous activities include walking, walking the dog, cycling, gardening, intensive household chores and sports.
Currently, 44 per cent of the population aged 18 years and older meets the PA Guidelines, while a small portion (almost 2 per cent) does not engage or barely engages in PA. Between these groups, there is a large group of people (over 53 percent) who engage in PA, but do so insufficiently. This group often includes people aged 65 and older, individuals with physical disabilities or chronic illnesses, and those with less than primary and lower secondary education. Information about these groups can help policymakers design targeted strategies to encourage them to become more active and meet the PA Guidelines.
It appears that some people in this group engage in sufficient minutes of PA, but do not spread the PA out sufficiently throughout the week. Those who already engage in PA a few times a week could meet the PA Guidelines by engaging in PA a little more often. For example by using the bicycle more often or taking the stairs instead of the elevator or escalator. With these adjustments, 56 per cent of the Dutch population would be sufficiently active. For this group, a small change in behaviour would be enough to help them meet the PA Guidelines.
The government’s goal is for 75 per cent of the population to be sufficiently active by 2040. Reaching this goal takes more than engaging in PA a little more often. A ‘‘systems approach’’ can help in this regard. In this approach, various parties (such as the government, social organizations and businesses) from different sectors (such as healthcare, employment, education and the living environment) work together to ensure that people engage in more PA on a regular basis.
The greatest health benefits can be achieved among those who do not or barely engage in PA. These individuals often share characteristics with those who engage in PA insufficiently. Starting PA could lead to significant health improvements for them.
Uitgever
- Instituut
- Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM
Resterend
- Grootte
- 865 kb