De EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) publiceert op 17 september 2019 onderzoeksresultaten over de risico’s die mensen kunnen lopen door resten van gewasbeschermingsmiddelen die we via voedsel binnen krijgen. Er is gekeken naar de risico’s op schade aan schildklier en het zenuwstelsel.

Waarom is dit onderzoek uitgevoerd?

Van elk afzonderlijk gewasbeschermingsmiddel wordt zorgvuldig beoordeeld of het veilig is voor mens en milieu bij het beoogde gebruik. Mensen worden via voedsel blootgesteld aan meerdere gewasbeschermingsmiddelen tegelijk. Ook dit dient veilig te zijn. In dit onderzoek is een methode ontwikkeld om dat te beoordelen.

Wat wordt bedoeld met cumulatief effect?

Mensen krijgen via voedsel mogelijk meerdere resten van gewasbeschermingsmiddelen binnen. Om te kunnen bepalen of dit veilig is worden hoeveelheden van middelen die op voedsel  aanwezig zijn  en die een zelfde effect kunnen hebben, opgeteld. Het effect van meerdere middelen tegelijk wordt wel cumulatief effect genoemd. Ook wordt dit wel eens mengseltoxiciteit genoemd.

Wat houdt dit onderzoek in?

In dit onderzoek heeft EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) gekeken welke gewasbeschermingsmiddelen mensen gelijktijdig binnen krijgen via voedsel en in welke hoeveelheden. Berekend is aan hoeveel gewasbeschermingsmiddelen mensen gelijktijdig blootstaan die effect kunnen hebben op het zenuwstelsel en de schildklier. Dit is gedaan met meetgegevens uit verschillende Europese landen van resten van gewasbeschermingsmiddelen op voedsel en met voedselconsumptiegegevens. Daarna is beoordeeld of blootstelling aan meerdere gewasbeschermingsmiddelen veilig is. Het RIVM heeft hieraan bijgedragen.

Wat is het resultaat van dit onderzoek?

Dit onderzoek laat zien dat de cumulatieve blootstelling aan resten van gewasbeschermingsmiddelen op voedsel geen risico geeft op schadelijke effecten op het zenuwstelsel of de schildklier. 

De methode die hiervoor is gebruikt is nu voldoende getest en kan beschikbaar worden gemaakt.

Het onderzoek levert ook aangrijpingspunten op om blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen verder te verlagen.

Wat is de rol die het RIVM bij dit onderzoek heeft gespeeld?

  • Het RIVM is betrokken bij de analyses welke gewasbeschermingsmiddelen eenzelfde effect kunnen hebben om per orgaan te kunnen bekijken of er een risico is op schadelijke effecten.  Voorbeeld: om te bepalen of er een is risico op schade aan het zenuwstelsel door gewasbeschermingsmiddelen, moeten we hoeveelheden van alle op voedsel gevonden middelen optellen die een effect op het zenuwstelsel kunnen hebben. Voor andere organen groeperen we weer andere middelen.
  • Het RIVM heeft een computermodel ontwikkeld dat de kans berekent dat mensen worden blootgesteld aan te hoge hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen via voedsel.  Hierbij is gebruikgemaakt van de voedselconsumptiepeilingen en de hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen op voedsel die gemeten zijn tussen 2014 – 2016.
  • Het RIVM is betrokken bij de risicobeoordeling van EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit).

Onderschrijft het RIVM de conclusies van de EFSA?

Ja

Waarom is er gekozen om te focussen op de gevolgen voor de schildklier en het zenuwstelsel?

EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) heeft voor deze twee gekozen omdat hierover al veel gegevens beschikbaar zijn.

Komen er nog vervolgonderzoeken naar het effect van gewasbeschermingsmiddelen via voedsel op andere organen?

Ja, EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) zal na dit werk de cumulatieve risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor andere organen gaan beoordelen. Met de opgedane ervaring wil EFSA het proces van volgende beoordelingen zo snel mogelijk laten verlopen. 

Zo ja, gericht op welke domeinen en wanneer gaat dat onderzocht worden?

Het is op dit moment nog niet duidelijk welke organen als eerste zullen volgen. 

Het RIVM heeft het model ontwikkeld waarmee kan worden berekend hoeveel gewasbeschermingsmiddelen we via voeding binnenkrijgen. Hoe werkt dit concreet

Het betreft een model dat de kans berekent dat mensen worden blootgesteld aan te hoge hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen via voedsel. In dit model wordt ingeschat wat mensen eten op basis van de voedselconsumptiepeilingen (onder andere de Nederlandse voedselconsumptiepeiling Kinderen van 2-6 jaar) en de hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen op voedsel. Dit is gedaan op basis van metingen tussen 2014 – 2016.

Er wordt ook rekening mee gehouden dat de verschillende gewasbeschermingsmiddelen niet allemaal een even sterk effect hebben. Het ene middel weegt daarom zwaarder mee dan het andere. Om dit te kunnen bepalen moest voor elk middel uitgezocht worden bij welke hoeveelheid een schadelijk effect op treedt. 
 

Hoe wordt bepaald of blootstelling aan meerdere gewasbeschermingsmiddelen veilig is?

De Europese Commissie heeft bepaald dat de blootstelling van 99,9 procent van de bevolking aan resten van gewasbeschermingsmiddelen ten minste 100 keer lager moet zijn dan de blootstelling waarbij nog net geen schadelijk effect wordt gezien in dierstudies. Dit wordt aangehouden als een veilige marge.
Er wordt daarom gekeken of de blootstelling van 99,9 procent van de bevolking wel onder deze grens blijft.

En hoe nauwkeurig werkt dit model?

Het model werkt nauwkeuring omdat het rekening houdt met de variatie in voedingskeuzes van verschillende bevolkingsgroepen, verschillende leeftijdsgroepen en met de variatie in alle Europese meetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen in Europa.

De nauwkeurigheid van elk model hangt altijd af van de kwaliteit van de gegevens die beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld de gegevens over voedselinname, over de eigenschappen van het gewasbeschermingsmiddel en de hoeveelheid resten ervan op voedsel. 

Er ontbreken nog altijd gegevens. Een voorbeeld hiervan is dat resten worden gemeten op primaire agrarische producten, terwijl mensen veel verwerkte producten eten. Bewerkingen zoals schillen, koken en tot sap verwerken verlagen de resten van gewasbeschermingsmiddelen. We weten alleen niet precies hoeveel minder. We hebben daarom aangenomen dat alle resten op het agrarisch product ook nog in het verwerkte product zitten. Hierdoor er sprake is van een overschatting. 

Verschillen de uitkomsten van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen nog per land? Zo ja, hoe doet Nederland het ten opzichte van andere landen?

De uitkomsten verschillen per land omdat er in landen verschillend wordt gegeten. Er wordt in dit onderzoek naar verschillende leeftijd groepen gekeken. Voor Nederland is de blootstelling voor kleuters en kleine kinderen berekend. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de uitkomsten voor andere landen voor deze leeftijdsgroepen.

Waarom noemen EFSA en het RIVM de resultaten ‘voorlopig’?

EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) en het RIVM zien de risicobeoordeling als voorlopig omdat op een nieuwe manier is bepaald of er een onder- of overschatting is van de blootstelling. Daarom opent EFSA een zogenoemde ‘public consultation’: iedereen kan commentaren opsturen naar EFSA via de website van EFSA.

Welke producten dragen het meest bij aan de blootstelling?

Appel, boon (met peul), tarwe, rijst, banaan

Is het veilig om deze producten te eten?

Ja, EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) en het RIVM constateren dat de cumulatieve blootstelling aan residuen op deze producten geen reden tot zorg vormt. De inname van gewasbeschermingsmiddelen via deze producten wordt nog lager dan berekend omdat ze vaak in bewerkte vorm gegeten worden: appels als appelsap, boon (met peul) als gekookte sperzieboon. Meestal neemt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen af na bijvoorbeeld koken, sap maken. In deze berekeningen hadden we voor deze producen en bewerking geen informatie over afname van het gewasbeschermingsmiddel door bewerking. Daarom is met informatie over het ruwe/rauwe product gerekend.

Welke gewasbeschermingsmiddelen dragen het meest bij aan de blootstelling?

Chloorpyrifos, triazofos, deltamethrin

Wat wordt er in Nederland/Europa gedaan om de blootstelling te verlagen?

Voor chloorpyrifos op appel zijn eind 2016 de wettelijke residu-limieten verlaagd. Triazofos is niet toegestaan in de EU Europese Unie (Europese Unie). Ook voor deltamethrin op tarwe zijn begin 2017 de wettelijke residu-limieten verlaagd.

Wat is het verschil met de eerdere berekening van het RIVM die in 2017 is gepubliceerd?

In het huidige onderzoek zijn alle Europese meetgegevens over gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. In het eerdere rapport zijn alleen de Nederlandse meetgegevens gebruikt. Ook is toen aangegeven dat we met een voorlopige versie van de methode hebben gewerkt. Er zijn in de tussentijd diverse verbeteringen doorgevoerd:

  • De groepering van gewasbeschermingsmiddelen per orgaan is definitief geworden: er zijn nog wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de vorige berekening. Er zijn middelen bijgekomen én afgevallen. Binnen een groep wordt ook per gewasbeschermingsmiddel  een weging meegegeven. Als voor een bepaald middel bij een lagere hoeveelheid een effect wordt verwacht dan voor een ander middel, dan zal het eerste zwaarder meewegen. Deze weging is ook veranderd ten opzichte van de berekening uit 2017.
  •  Het omrekenen van het gegeten voedsel naar het agrarisch product zoals gemeten, is aangepast (door EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit)). 
  •  In de huidige berekening is meer rekening gehouden met bewerkingen zoals koken, schillen, et cetera. Maar ook in de huidige berekening zijn deze gegevens nog niet compleet.