Antwoorden op vragen over normen en het recht op bescherming in het algemeen (niet Defensie-specifiek).

De eerste evaluatie van chroom-6-verbindingen in Nederland is door de Werkgroep van Deskundigen van de Nationale MAC Maximaal Aanvaarde Concentratie (Maximaal Aanvaarde Concentratie) commissie (WGD) gepubliceerd in 1985, welke grenswaarden adviseerde voor beroepsmatige blootstelling. In 1989 volgde het basisdocument chroom, opgesteld door het RIVM, welke een focus had op het milieu en de algemene populatie. Latere adviezen opgesteld door de WGD en Gezondheidsraad betreffen enkel de beroepsmatige blootstelling. Een overzicht van geadviseerde grenswaarden voor de verschillende chroom-6 verbindingen vanaf 1985 is opgenomen in hoofdstuk 3 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen.

Al in 1930 is in de wetenschappelijke literatuur gerapporteerd over aanwijzingen  dat chroomverbindingen longkanker kunnen veroorzaken. Ten tijde van het opstarten van de eerste POMS Prepositioned Organizational Materiel Storage (Prepositioned Organizational Materiel Storage)-locatie in Brunssum op 1 maart 1984 was bekend dat chroom-6 longkanker, allergisch contacteczeem en allergische rhinitis, chronische longziekten en perforatie van het neustussenschot door chroomzweren kon veroorzaken. Deze aandoeningen waren al in 1973 door enkele instanties gemeld.

In 1990 concludeert het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC International Agency for Research on Cancer (International Agency for Research on Cancer)) dat het bewijs voor het optreden van kanker in de neus en de neussinus als gevolg van chroom-6 blootstelling onvoldoende is om daar harde conclusies aan te verbinden en dat er te weinig bewijs is voor een associatie tussen chroom-6 blootstelling en maagkanker. Die conclusie blijft gehandhaafd in IARC evaluaties van 2012 en 2016, dat is na sluiting van de laatste POMS in Eygelshoven op 1 oktober 2006.

Astmatische bronchitis wordt in 1992 vastgesteld als zijnde met chroom-6 geassocieerd, dus op het moment dat alle POMS operationeel zijn. De Gezondheidsraad heeft in 2016 vastgesteld dat blootstelling aan chroom-6 effecten op reproductie en (embryonale) ontwikkeling in dierstudies veroorzaakt. (Zie ook hoofdstuk 2 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen)

De eerste evaluatie van chroom-6-verbindingen in Nederland is door de Werkgroep van Deskundigen van de Nationale MAC Maximaal Aanvaarde Concentratie (Maximaal Aanvaarde Concentratie) commissie (WGD) gepubliceerd in 1985, welke grenswaarden adviseerde voor beroepsmatige blootstelling. In 1989 volgde het basisdocument chroom, opgesteld door het RIVM, welke een focus had op het milieu en de algemene populatie. Latere adviezen opgesteld door de WGD en Gezondheidsraad betreffen enkel de beroepsmatige blootstelling. Een overzicht van geadviseerde grenswaarden voor de verschillende chroom-6 verbindingen vanaf 1985 is opgenomen in hoofdstuk 3 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen.

In de periode voorafgaand aan de beschikbaarheid van wettelijke Nederlandse grenswaarden voor chroom-6 verbindingen zijn tot 1978 buitenlandse grenswaarden (afkomstig van de ACGIH Association Advancing Occupational and Environmental Health (Association Advancing Occupational and Environmental Health)) door de Arbeidsinspectie gebruikt als richtinggevende grenswaarde. Vanaf 1978 werd door de Arbeidsinspectie gebruik gemaakt van de eerste nationale lijst van MAC Maximaal Aanvaarde Concentratie (Maximaal Aanvaarde Concentratie)-waarden gepubliceerd in publicatieblad P-145 van de Arbeidsinspectie. Deze grenswaarden waren niet opgenomen in de wetgeving. Vanaf 1994 zijn wettelijke grenswaarden voor chroom-6-verbindingen gepubliceerd in de Staatscourant.

De nu geldende wettelijke grenswaarde voor de algemene bevolking, zijnde de maximaal toelaatbare limiet in de lucht, is gebaseerd op de evaluatie door het RIVM in 1989. Een her-evaluatie heeft niet plaatsgevonden. Een overzicht van grenswaarden voor verschillende chroom-6-verbindingen is opgenomen in hoofdstuk 3 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen.

Met betrekking tot werknemers in zijn algemeenheid gold in de twintigste eeuw vanaf 1934 de Veiligheidswet 1934. Pas in 1990 werd deze wet geheel vervangen door de Arbeidsomstandighedenwet 1980. De Veiligheidswet 1934 besteedde relatief weinig aandacht aan gevaarlijke stoffen, met uitzondering van een aantal specifieke stoffen zoals asbest en lood. Pas met de komst van de Arbowet 1980, die geleidelijk aan werd ingevoerd, veranderde dit. Bedrijven en organisaties moesten méér beleidsmatig gaan werken om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkómen of te beperken. Dit principe werd nader uitgewerkt in het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken of Werkplaatsen per 19 oktober 1989, waarin duidelijk gemaakt hoe bedrijven (inclusief Defensie) moesten omgaan met gevaarlijke stoffen indien de bronaanpak zoals beschreven in artikel 3 van de Arbowet 1980 niet mogelijk was.

Tot 1 juni 1985 gold de Veiligheidswet 1934 en de Arbowet 1980 niet voor werknemers binnen Defensie. Vanaf 1 juni 1985 gold een deel van de Arbowetgeving voor Defensie door de inwerkingtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit Defensie. Hiermee kwam Defensie onder de werking van de Arbowetgeving te vallen, inclusief een aantal uitzonderingen zoals genoemd in de artikelen 5 tot en met 13 het Arbeidsomstandighedenbesluit Defensie. Voorbeelden van deze uitzonderingen zijn dat de Arbowet 1980 niet gold tijdens oorlog, oorlogsgevaar of bijstand aan de politie. Een andere uitzondering had betrekking op het niet van toepassing zijn van de bepalingen uit bepaalde Veiligheids- en Arbobesluiten tijdens oefeningen of direct vóór of ná oefeningen.

Met de komst van het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen op 23 februari 1994 kwam er een expliciete wettelijke regeling voor het werken met kankerverwekkende stoffen, inclusief chroom-6. Dit Besluit was ook van toepassing op Defensie. Op 1 juli 1997 is het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen opgenomen in hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit; deze regels zijn onverkort van toepassing op Defensie.

Wettelijke MAC Maximaal Aanvaarde Concentratie (Maximaal Aanvaarde Concentratie)-waarden golden er sinds 1994, ook voor Defensie. Van 21 juni 1985 tot 1994 kon de Arbeidsinspectie alleen via een aanwijzing of een eis tot naleving de naleving van MAC-waarden afdwingen bij bedrijven en Defensie. Vóór 21 juni 1985 had de Arbeidsinspectie geen wettelijke mogelijkheden om iets af te dwingen voor de omgang met gevaarlijke stoffen bij Defensie. (Zie ook hoofdstuk 4 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen)

Vanaf begin jaren 80 werd het verplicht voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden de risico’s in kaart te brengen. Vervolgens werd in de jaren 90 de arbeidshygiënische strategie geconcretiseerd. Deze strategie beschrijft de beheersing van arbeidsblootstelling op basis van prioritering van diverse niveaus, waaronder organisatorische als ook technische maatregelen. Een generieke uitspraak over de juiste technische maatregelen voor chroom-6 op de POMS Prepositioned Organizational Materiel Storage (Prepositioned Organizational Materiel Storage)-locaties kan door de diversiteit van blootstellingssituaties niet gegeven worden.

Voor chroom-6 geldt dat deze stof in 1985 al was aangemerkt als kankerverwekkend. Internationaal werden in de jaren 70 al diverse arbo-grenswaarden opgesteld, waarna in de jaren '80 Nederlandse grenswaarden voor op de werkplek (de MAC Maximaal Aanvaarde Concentratie (Maximaal Aanvaarde Concentratie)-waarden) volgden. (Zie ook hoofdstuk 5 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen)

Met de komst van Het Arbobesluit Defensie op 1 juni 1985 werd de Arbowet 1980 geleidelijk aan ingevoerd voor Defensie. Op 1 november 1990 was dit proces afgerond. Hiermee kwam Defensie onder de werking van de Arbowetgeving te vallen, inclusief een aantal uitzonderingen zoals genoemd in het Arbobesluit Defensie. Voorbeelden van deze uitzonderingen zijn dat de Arbowet 1980 niet gold tijdens oorlog, oorlogsgevaar of bijstand aan de politie. Een andere uitzondering had betrekking op het niet van toepassing zijn van de bepalingen uit bepaalde Veiligheids- en Arbobesluiten tijdens oefeningen of direct vóór of ná oefeningen. Zetten we dit af tegen de operationele periode van de POMS Prepositioned Organizational Materiel Storage (Prepositioned Organizational Materiel Storage)-sites die loopt van 1 maart 1984 tot 30 september 2006, dan kunnen we concluderen dat de wettelijke bescherming van defensiepersoneel tussen 1 juni 1985 en 1 oktober 1990 qua omvang beperkter was, vanwege de latere invoering van de Arbowet bij Defensie. (Zie ook hoofdstuk 5 in het TNO-rapport Normen en recht op bescherming algemeen)