Het lijkt zo eenvoudig om een gemiddelde nitraatconcentratie te berekenen voor bijvoorbeeld alle akkerbouwbedrijven in de Zandregio. Gewoon alle metingen bij elkaar op tellen en delen door het aantal bedrijven. Zo doen we dat tot nu toe ook, maar er zit een addertje onder het gras. Daarom gaan we het toch anders doen.

De ontwikkeling van de nitraatconcentratie in het water dat uitspoelt uit de wortelzone van percelen op akkerbouwbedrijven (uitspoelingswater) in de periode 2000–2018 is weergegeven in Figuur 1. De lichtgroene bolletjes geven de gemiddelden per jaar van alle in dat jaar bemonsterde akkerbouwbedrijven. Dit noemen we het ongewogen gemiddelde. De donkergroene blokjes geven de gemiddelden per jaar die op een andere manier zijn berekend, namelijk door te wegen (zie hieronder). Vanaf 2011 gaan de twee lijnen duidelijk uit elkaar lopen. Hoe dat kan? Lees verder onder de figuur.

Figuur met trendlijn van nitraatconcentratie op akkerbouwbedrijven in Zandregio

Figuur 1 Trendlijn met gemiddelde nitraatconcentraties in het water dat uitspoelt uit de wortelzone van percelen op akkerbouwbedrijven in de Zandregio. Het gemiddelde van alle bedrijven (ongewogen) en het gemiddelde van areaal-gewogen gebiedsgemiddelden.

Verandering in de meetnetopzet leidt tot andere gemiddelden

De oorzaak van het uit elkaar lopen van de twee lijnen met gemiddelden vanaf 2011 is een verandering in de meetnetopzet. In 2012 zijn we bewust meer akkerbouwbedrijven gaan bemonsteren in het zuiden van de Zandregio (zandgebieden in Noord Brabant en Limburg) en minder in de andere gebieden. We zijn meer bedrijven in Zand Zuid gaan bemonsteren om betere informatie te krijgen over Zand Zuid. Dit is het gebied waarvan bekend is dat de nitraatconcentraties relatief hoog zijn. We onderscheiden drie zandgebieden in het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid): Zand Noord, Midden en Zuid. De nitraatconcentraties bij de akkerbouwbedrijven in Zand Zuid zijn hoger dan in de twee andere gebieden (Figuur 2). Dus door meer bedrijven te bemonsteren met een relatief hoge nitraatconcentratie en minder bedrijven met een lage, neemt de gemiddelde concentratie van de akkerbouwbedrijven in de Zandregio toe. Door nu bij de berekening van de gemiddelde nitraatconcentratie rekening te houden met deze wijziging in het meetnet, krijgen we een correcter beeld van de ontwikkeling van de nitraatconcentratie bij de akkerbouw in de Zandregio. Onder Figuur 2 is te lezen hoe die methode werkt.

Figuur met gemiddelde nitraatconcentraties op akkerbouwbedrijven in Zandregio voor Zand zuid en overige zand.

Figuur 2 Gemiddelde nitraatconcentraties in het water dat uitspoelt uit de wortelzone van percelen op akkerbouwbedrijven in de Zandregio voor Zand zuid en de overige zandgebieden voor de periode 2015-2018; in blauw het 95% betrouwbaarheidsinterval van het gemiddelde.

Berekenen van een areaal-gewogen gemiddelde

Bij de berekening van de donkergroene lijn in Figuur 1 houden we rekening met de ligging van de akkerbouwbedrijven. We berekenen nu eerst een gemiddelde per zandgebied per jaar. Dit doen we door het gemiddelde te nemen van de nitraatconcentraties van alle akkerbouwbedrijven in dat gebied. Vervolgens gaan we deze drie getallen per jaar (één gemiddelde voor elk van de drie gebieden) middelen door rekening te houden met het areaal dat de akkerbouwbedrijven in elk gebied hebben. In de periode 2000-2018 was de verhouding in het areaal akkerbouw ongeveer 66% in noord, 10% in midden en 24% in zuid. Deze berekeningswijze noemen we areaal-gewogen middelen.

Speelt dit alleen bij akkerbouwbedrijven in de Zandregio?

In principe kan dit spelen bij alle combinaties van bedrijfscategorie en/of gebied binnen een regio waar de verhouding van het aantal bedrijven tussen gebieden en/of categorieën niet evenredig is met het areaal. Dus zowel bij het berekenen van een gemiddelde voor een bedrijfscategorie in een regio als voor een gemiddelde voor de regio als geheel.

Hoe verder

In toekomstige rapportages willen we areaal-gewogen gemiddelden gaan rapporteren, hoewel de consequenties van niet-wegen in de meeste gevallen beperkt zijn. Dit voorstel zal binnenkort met externe deskundigen worden besproken.

Dico Fraters (RIVM)

LMM e-nieuws november 2019