Vandaag promoveert Barbara Schimmer aan de Universiteit Utrecht met het proefschrift ‘ De Q-koortsepidemie in Nederland in een ‘ One Health’-context’. Het proefschrift bevat epidemiologische studies die zijn uitgevoerd tijdens de Q-koortsepidemie van 2007-2010. In die periode zijn ongeveer 4.000 patiënten gemeld met acute Q-koorts veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii. In de studies zijn verschillende uitbraken en doelgroepen onderzocht en is onderzoek gedaan naar de bron van de infecties. Naast kennis over risicofactoren bij het oplopen van een infectie met de Q-koortsbacterie bij mens en dier leveren deze studies ook kennis over preventiemaatregelen op. Zo zou een Q-koortsvaccinatie serieus overwogen moeten worden bij beroepsgroepen die een hoog risico hebben om een C. burnetii-infectie tijdens hun werkzame leven op te lopen.

De Q-koortsepidemie bestond uit meerdere seizoensgebonden uitbraken. Uiteindelijk zijn er meer dan 4000 patiënten met acute Q-koorts gemeld, vooral in de provincies Noord-Brabant, Gelderland en Limburg. Uit de studies bleek dat met name melkgeitenbedrijven, waarvan een deel kampte met abortusstormen in hun veestapel, de veterinaire bron waren van deze Q-koorts epidemie.

Onderzoek bij verschillende veehouderijtakken

Schimmer heeft binnen 4 veehouderijtakken in Nederland onderzoek bij mens en dier gedaan: melkgeiten-, melkschapen- , vlees/fokschaap-, en melkrunderbedrijven. Vlak voor de epidemie had slechts 2,4% van de Nederlandse bevolking antistoffen tegen Q-koorts. De seroprevalentie van 
C. burnetii-antistoffen was vergelijkbaar hoog voor houders van melkgeiten, melkschapen, melkrundvee en bij landbouwhuisdierenartsen, respectievelijk 69%, 67%, 72% en 65%. Een wat lager percentage, 51%, werd gevonden bij houders van vlees- en fokschapen. 
Op bedrijfsniveau bleek 43% van de melkgeitenbedrijven, 79% van de melkschapenbedrijven en 31% van de vlees/fokschaapbedrijven minimaal 1 seropositief dier te houden. Risicofactoren waren doorgaans redelijk vergelijkbaar voor de veehouders en dieren binnen 1 veehouderijtak. Voor alle 4 sectoren bleek het risico op besmetting groter te zijn bij bedrijven met een grotere veestapel en een bedrijfslocatie in Noord-Brabant en Limburg.

Veterinaire beroepsgroep loopt groter risico

Dierenartsen, medewerkers die betrokken zijn bij ruimingen, melkveehouders, studenten diergeneeskunde blijken een hoog risico te lopen om tijdens hun werkzame leven een infectie met de Q-koortsbacterie op te lopen. Ondanks het gebruik van persoonlijke beschermende maatregelen hebben ruimers toch acute Q-koorts opgelopen. Voor deze beroepsgroepen zou de Q-koortsvaccinatie als preventieve strategie serieus overwogen moeten worden.

Samenwerking

De studies in dit proefschrift zijn uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), vaak in samenwerking  met onderzoekers werkzaam bij andere organisaties zoals de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) Hart van Brabant en GGD Brabant Zuidoost, Academische Werkplaats AMPHI, Jeroen Bosch Ziekenhuis, de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren)) en het Institute for Risk Assesment Sciences (IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences)) van de Universiteit Utrecht.