In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM Infrastructuur en Milieu (Infrastructuur en Milieu)) heeft het RIVM in samenwerking met IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences), PRA Project Research Amsterdam (Project Research Amsterdam) Odournet, Bureau GMV Gezondheid, Milieu en Veiligheid (Gezondheid, Milieu en Veiligheid) van GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en Brabant/Zeeland en een expertgroep een duiding gegeven van de uiteenlopende resultaten van twee Nederlandse onderzoeken uit 2001 en 2013 naar de relatie tussen geuruitstoot van veehouderijbedrijven en de frequentie van geurhinder. Het blijkt niet mogelijk om goed te duiden welke factoren het verschil in uitkomsten verklaren. De onderzoeken verschillen in meerdere opzichten van elkaar, wat bijdraagt aan de uiteenlopende bevindingen. Op basis van de ervaringen in dit duidingsonderzoek worden bouwstenen voor het beleid aangereikt, die gebruikt kunnen worden in de evaluatie van de geurregelgeving. 

Aanleiding voor de vraag was een onderzoek van het Bureau GMV GGD’en Brabant/Zeeland en IRAS. In dit onderzoek (GGD/IRAS) uitgevoerd in 2013 is het verband tussen geur van veehouderijen en omvang van frequentie en mate van geurhinder onderzocht, waarbij de geurbelasting is gemodelleerd zoals voorgeschreven in de Regeling geurhinder en veehouderij. De blootstelling-responsrelatie voor de frequentie van geurhinder die uit dit onderzoek naar voren komt, blijkt hoger te liggen dan de blootstelling-responscurve zoals die door PRA Odournet (PRA) is opgesteld in 2001 en in de Wet geurhinder veehouderij (2006) wordt toegepast. In het GGD/IRAS onderzoek worden bij dezelfde geurbelasting hogere percentages geurhinder gerapporteerd dan in het PRA onderzoek het geval was. 

Ter beantwoording van de vraag van IenM hebben GGD, IRAS en PRA een systematisch overzicht van de overeenkomsten en verschillen gemaakt tussen hun onderzoeken. Het overzicht is vervolgens met een expertgroep besproken. 

Geïdentificeerde verschillen tussen de beide onderzoeken met mogelijke consequenties voor de ligging van de geurbelasting-geurhindercurves zijn, in volgorde van hun plaats in de bron-effectketen: het aantal luchtwassers en de aannames over hun effectiviteit, het verspreidingsmodel gebruikt voor de modellering van de geurbelasting, de grootte van de onderzoekspopulaties en de consequenties daarvan voor de nauwkeurigheid, de context waarin het onderzoek werd uitgevoerd en de mogelijke gevolgen daarvan voor de representativiteit van de resultaten, en de opbouw van de vragen naar de frequentie van geurhinder.

De mate waarin deze factoren van invloed zijn op de ligging van de blootstelling-respons relatie is niet in kwantitatieve zin aan te geven. Er kan geen precieze schatting gegeven worden hoeveel van het verschil van de ligging van de blootstelling-response curve verklaard kan worden en hoe groot het effect van een individuele factor of een combinatie van factoren is. Het is echter niet waarschijnlijk dat één factor het volledige verschil in ligging tussen de geurhindercurves kan  verklaren. Anderzijds kan het niet worden uitgesloten dat een combinatie van factoren het verschil tussen beide studies grotendeels kan verklaren. 

Bij de beschouwing van de factoren die een rol spelen in de bron-effectketen zijn een aantal aspecten naar voren gekomen die aanknopingspunten bieden om de geurhindersystematiek te verbeteren. Heb bijvoorbeeld oog voor de variatie van geuremissiefactoren tussen (typen van) bedrijven, voor hun variatie gedurende het jaar en voor de beperkingen van generieke blootstelling-response curves voor de toepasbaarheid op lokaal niveau; bezie de vergelijkbaarheid met industriële geurregelgeving, en vergewis of eventuele veranderingen in de systematiek consequenties hebben of aanpassing vereisen van andere onderdelen van het stelsel.