Afgelopen najaar publiceerde het RIVM de eerste resultaten van het meetnet Integrale Milieumonitoring in Natuur (IMN). Dit meetnet volgt sinds 2020 de effecten van luchtvervuilende stoffen in natuurgebieden in Nederland. Metingen van de waterkwaliteit, op de manier zoals in het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid), zijn onderdeel van dit nieuwe meetnet. De eerste resultaten laten onder meer zien dat er meer en andere metingen nodig zijn voor een goed beeld van de kwaliteit van de natuur.

Met het meetnet Integrale Milieumonitoring in Natuur (IMN) onderzoekt het RIVM de effecten van een aantal luchtvervuilende stoffen op ecosystemen. De stoffen in de lucht waar het om gaat zijn ammoniak, stikstofoxiden, zwavelverbindingen en ozon. Deze stoffen zijn afkomstig uit de landbouw, de industrie en het verkeer. Ze kunnen schade toebrengen aan de natuur als ze daar neerslaan. Zo leidt een overmaat aan stikstof tot biodiversiteitsverlies via vermesting. Daarnaast kunnen stikstof- en zwavelverbindingen tot bodemverzuring leiden. Dat zorgt ervoor dat planten en bomen minder goed kunnen groeien en sneller ziek worden. Hoge ozonconcentraties zorgen voor schade aan de bladeren van planten; dit gebeurt in de natuur, maar zorgt ook voor minder opbrengst van landbouwgewassen.

Metingen in alle compartimenten

De bovengenoemde stoffen slaan vanuit de lucht neer op de natuur en zijn daar te meten in onder andere de bodem en het grond- en oppervlaktewater. In het meetnet IMN worden lucht-, bodem-, grond- en oppervlaktewatermetingen samengebracht om een beeld te geven van de staat van natuurgebieden. Stoffen die worden gemeten zijn bijvoorbeeld nitraat, totaal stikstof en totaal fosfaat. Naast metingen worden ook modellen gebruikt, bijvoorbeeld om de ozonbelasting op de vegetatie per locatie te bepalen. 

Huidige opzet: 11 natuurgebieden

In de huidige opzet van het IMN worden er in zes gebieden lucht-, bodem- en grondwatermetingen gedaan. Verder worden in vier gebieden luchtmetingen gedaan en oppervlaktewaterdata verzameld. In één gebied worden alleen luchtmetingen gedaan. De in totaal 11 natuurgebieden zijn onder te verdelen in vier natuurgebieden met vooral zoetwater en zeven natuurgebieden met vooral landoppervlak (terrestrisch). De zoetwatergebieden bestaan bijvoorbeeld uit meren en plassen. De natuurgebieden met land bijvoorbeeld uit bos of heide. De gebieden liggen vooral in Drenthe en Noord-Brabant (Figuur 1). Het zijn niet genoeg gebieden om een uitspraak te kunnen doen over de algemene staat van de natuur in Nederland. Bovendien zijn er op dit moment niet genoeg metingen per gebied om iets te kunnen zeggen over de gebieden als geheel.

Figuur 1: De natuurgebieden waar metingen worden uitgevoerd voor het meetnet Integrale Milieumonitoring in Natuur (IMN) Blauw is zoetwatergebied, Groen is terrestrisch gebied.

RIVM-metingen en data uit andere bronnen

De grondwatermetingen in het IMN voert het RIVM zelf uit. Dat gebeurt op dezelfde manier als in het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid): bemonstering van het bovenste grondwater (tot 5 meter diepte). Om de kwaliteit van het oppervlaktewater in kaart te brengen worden de resultaten gebruikt van de metingen die waterschappen of Rijkswaterstaat doen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW Kaderrichtlijn Water (Kaderrichtlijn Water)). Op de locaties waar de grondwatermetingen worden gedaan, worden ook monsters van de bodem op verschillende diepten genomen. Voor informatie over de luchtkwaliteit worden de data uit het Meetnet Ammoniak in Natuur (MAN Meetnet Ammoniak Natuurgebieden (Meetnet Ammoniak Natuurgebieden )) gebruikt. Daarnaast worden extra buisjes voor monstername van ozon en stikstofdioxide opgehangen in de natuurgebieden. In 2024 is het RIVM samen met Wageningen Environmental Research (WEnR) een pilot gestart voor het nemen van monsters van het bodemvocht. Dit is het water in de bodem net boven de grondwaterspiegel. Dit is het compartiment waar over het algemeen veranderingen in (stikstof)depositie relatief snel te meten zijn. 

Meer en andere metingen nodig

Recent publiceerde het RIVM de eerste rapportage van de meetresultaten uit de IMN. Een belangrijke uitkomst is dat er meer en andere metingen nodig zijn om een goed beeld van de kwaliteit van de natuur te geven. Daarom wordt de meetstrategie in 2025 aangepast. Het is bijvoorbeeld nodig om op meer plekken en op een andere manier te meten, zodat de meetresultaten te vergelijken zijn met de Europese standaard. Ook is een ander type data nodig: niet alleen over de chemische concentraties van stoffen in water, lucht en bodem, maar ook welke planten er in de gebieden groeien, de chemie in de bladeren van planten en hoe deze zich ontwikkelt door de jaren heen. Op die manier kan er een relatie worden gelegd tussen de depositie van stoffen en de veranderingen in de natuur. 

Toestand individuele locaties

Met de huidige opzet van het meetnet kan wel iets worden gezegd over de toestand van de individuele locaties die zijn gemonitord. De resultaten gaan over de periode 2020 tot 2022: 

  • De stikstofdepositie is gemodelleerd voor de terrestrische gebieden en de zoetwatergebieden. In alle terrestrische gebieden is de stikstofdepositie hoger dan de Kritische Depositie Waarde (KDW). Zoetwatergebieden zijn minder gevoelig voor stikstofdepositie en de nadelige gevolgen ervan. De KDW ligt voor deze gebieden hoger. De gemodelleerde stikstofdepositie voor de zoetwatergebieden ligt onder deze KDW.
  • Berekeningen met modellen laten zien dat op alle locaties ozonschade aan de vegetatie optrad.
  • In het oppervlaktewater zijn op veel locaties te hoge totaal stikstof en totaal fosfor concentraties gemeten, wat duidt op eutrofiëring van het water. 
  • In het bovenste grondwater was op veel locaties de nitraatconcentratie hoger dan de bovengrens van de kritische concentratierange voor natuur , wat betekent dat er vermesting optreedt. 
  • Op alle grondwaterbemonsteringlocaties was de Acid Neutralizing Capacity (ANC) negatief. Dat betekent dat er sprake is van verzuring. Wel gaat de verzuring langzamer dan in de jaren ’90; toen was de ANC nog lager.

Lieke Vlaar (RIVM)

LMM e-nieuws, februari 2025