In 2021 en 2022 zijn ook zwangeren gevaccineerd tegen COVID-19. Met de kennisnotitie Zwangeren en COVID-19-vaccinatie in 2021 en 2022 geeft het RIVM inzicht in het percentage zwangeren dat zich in de periode vóór, tijdens en na de zwangerschap heeft laten vaccineren tegen COVID-19.

Wat hebben we gedaan?

Het onderzoek is uitgevoerd in de Data-InfrAstructure for ParEnts and childRen, DIAPER. We maakten gebruik van geboortecijfers uit de Basisregistratie Personen (BRP Basisregistratie personen (Basisregistratie personen)) om te bepalen wie zwanger is geweest in 2021 en 2022. In de BRP staat welke kinderen in Nederland geboren zijn en wie hun juridische ouders (wettelijk familie van het kind) zijn. Met de moeders van deze kinderen kon vervolgens de onderzoekspopulatie ‘personen bevallen in 2021 en/of 2022’ worden samengesteld. Deze personen zijn op individueel niveau gekoppeld aan vaccinatiegegevens van CIMS. Zo kon worden vastgesteld of, en zo ja wanneer, een vrouw bevallen in 2021 en/of 2022 gevaccineerd is en of dit vóór, tijdens of na de zwangerschap was.

Vervolgens hebben we opkomstpercentages (minimaal één vaccin gehad) berekend voor de hele groep van personen bevallen in 2021 en/of 2022 en binnen deze groep voor de personen die in een bepaalde maand zwanger waren of niet. Deze percentages hebben we vergeleken met een referentiegroep van alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd.

Wat laten we zien?

In een uitgebreide tijdlijn beschrijven we wanneer en waarom de adviezen aan zwangeren veranderden van niet vaccineren, via wel vaccineren, naar 'met nadruk wel vaccineren’,  omdat zwangeren per definitie tot een risicogroep voor ernstig verloop van COVID-19 behoren.

De opkomst onder zwangeren blijkt lager te zijn dan onder alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Dit was zo vanaf de start van deze vaccinatie in januari 2021 en bleef zo nadat op 22 april 2021 alle zwangeren het advies kregen om zich te laten vaccineren. Verder blijkt ook dat personen minder vaak zijn gevaccineerd in de maanden vóór de zwangerschap en dat zwangeren de coronaprik vaak uitstelden tot na de bevalling.

Conclusie

De geconstateerde lagere vaccinatieopkomst van zwangeren past bij het beeld uit andere onderzoeken naar vaccinatie bij zwangeren. Uit studies naar vaccinatiebereidheid in het algemeen en tijdens de zwangerschap in het bijzonder blijkt dat de mogelijkheid om een geïnformeerde keuze te maken en dit met de eigen zorgverlener te kunnen bespreken, bijdraagt aan een hogere acceptie van het vaccin. Het RIVM beveelt daarom aan om, ook voor de pandemische paraatheid, verschillende scenario’s uit te werken voor vaccinatie tijdens de zwangerschap. Het is daarbij belangrijk na te denken hoe zwangeren het beste kunnen worden geïnformeerd over de veiligheid, risico’s en effectiviteit van deze vaccinatie tijdens de zwangerschap. Een andere aanbeveling is om met verloskundig zorgverleners te bespreken wat zij nodig hebben om als vertrouwde zorgverlener zwangeren te kunnen ondersteunen om een geïnformeerde keuze te maken. Dit is zowel relevant voor nieuwe vaccinaties tijdens de zwangerschap als voor de beschikbare (maternale) vaccinaties tegen kinkhoest en griep.

De kennisnotitie is gepubliceerd op de website van het RIVM.

Auteurs: Lianne Crone, Maartje Harbers, Peter-Paul Klein.