De blootstelling van werknemers aan restanten fipronil in stallen was laag. Dat concludeert het RIVM op basis van modelberekeningen en chemische analyses van monsters in en rondom twaalf pluimveestallen in Nederland.
De blootstelling aan fipronil was laag bij normale werkzaamheden, zoals eieren rapen, in vrije-uitloopstallen. Ook bij intensieve werkzaamheden, waarbij de werknemers veel huidcontact hebben met de materialen in de stal, bleef de blootstelling laag in de vrije uitloopstallen. Alleen in een stal met kooihuisvesting kan bij intensieve werkzaamheden de norm voor langdurige blootstelling voor werknemers worden overschreden. Het is onwaarschijnlijk dat zo’n intensief huidcontact vaak heeft plaatsgevonden. RIVM verwacht daarom niet dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor de gezondheid van werknemers.
Aanleiding
In de zomer van 2017 ontstond maatschappelijke onrust toen de giftige stof fipronil in eieren werd gevonden. Dit leidde tot vragen over blootstelling van mensen die werken in stallen die met fipronil zijn behandeld. Het RIVM verzamelde toen veeg-, stof- en mestmonsters in stallen verspreid over Nederland. In totaal zijn twaalf stallen bemonsterd. Elf stallen waren behandeld met fipronil, één stal was een controlestal waar geen fipronil was gebruikt en één stal was al schoongemaakt voor de metingen. Eén van de behandelde stallen was een stal met kooihuisvesting, de rest van de stallen waren vrije uitloopstallen.\
Begrenzing van het onderzoek
Het onderzoek van het RIVM is begrensd door het aantal stallen en het feit dat ze slechts één keer zijn bemonsterd. Bovendien was er voor het RIVM geen informatie beschikbaar over de hoeveelheden fipronil waarmee de stallen behandeld zijn. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over de blootstelling in de tijd en het risico voorafgaand aan de monstername.