Sinds 2006 bestaat de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg (ASG additional regulation for sexual health (additional regulation for sexual health)) vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)). Deze regeling houdt in dat personen met hoog risico op een seksueel overdraagbare aandoening (soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening)), zich gratis en anoniem kunnen laten testen op soa bij de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). De GGD is hiermee aanvullend op de huisartsenzorg, waarmee wordt bedoeld dat alleen personen met een hoogrisicoprofiel op soa terecht kunnen bij de GGD voor een soatest. Als een persoon niet binnen de risicogroepen valt die de GGD hanteert, wordt hij/zij verwezen naar de huisarts. Met de komst van een nieuwe financieringsstructuur voor GGD’en in januari 2015, moeten veel GGD’en strenger triageren en meer cliënten verwijzen naar de huisarts. Door meer inzicht te krijgen in het soatestgedrag van de Twentse cliënten hopen wij beter te kunnen afstemmen met de Twentse huisartsen nu er meer cliënten door hen moeten worden gezien. Hiervoor hebben wij onderzocht hoeveel Chlamydia trachomatis-testen per jaar worden ingestuurd door de GGD en de Twentse huisartsen, hoe deze aantallen zich verhouden in de tijd en wat het chlamydiavindpercentage is bij de huisartsen en de GGD. Tot slot hebben we gekeken naar waar op het lichaam van de cliënt de GGD en de huisartsen de chlamydiatest afnemen.

maart 2016

Auteurs: C.J.G. Kampman, F.D.H. Koedij, I. Hondelink, F. Geeraedts

Infectieziekten Bulletin: maart 2016, jaargang 27, nummer 3

Methoden

Voor dit onderzoek zijn de data van Laboratorium Microbiologie Twente Achterhoek (LabMicTA), over alle Chlamydia trachomatis-testen die waren aangevraagd door GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) Twente en de Twentse huisartsen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014, geanalyseerd. Er is alleen gekeken naar het aantal chlamydiatesten dat was ingestuurd en niet naar andere soatesten, zoals voor gonorroe of syfilis. Verder is het aantal testen geanalyseerd, het aantal positieve testen en de testplekken op het lichaam van de clienten Met behulp van de chi-kwadraattoets is getoetst of er een significante trend over de tijd was en deze toets is eveneens gebruikt voor het toetsen van verschillen in proporties van chlamydiatesten die waren ingestuurd door de huisarts en de GGD, de testplekken op het lichaam van de clienten en het chlamydiavindpercentage. Alle analyses zijn uitgevoerd in SPSS Statisch computerprogramma (Statisch computerprogramma) versie 22.0.

Resultaten

Aantal testen en vindpercentage

In de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 is bij totaal 54.609 personen chlamydiadiagnostiek uitgevoerd, aangevraagd door de Twentse huisartsen en de GGD tezamen. Het merendeel, 70% van deze diagnostiek was afkomstig van de huisartsen en 30% van de GGD. Over de tijd vond er wel een verschuiving plaats: in 2008 werd 21% van de chlamydiatesten door de GGD ingestuurd, in 2014 was dit 41% (zie figuur 1).
In figuur 1 is te zien dat het aantal ingestuurde chlamydiatesten gedurende de periode van 2008 tot en met 2014 zowel bij de huisarts als de GGD is gestegen; in 2008 werden in totaal 6.569 testen ingestuurd en in 2014 waren dit er 8.183, een toename van 25%. Met name het aantal testen dat door de GGD werd ingestuurd is sterk gestegen (+143%), maar nog altijd worden de meeste testen ingestuurd door de huisartsen. In 2014 is het aantal door de huisarts ingestuurde testen echter wel significant afgenomen van 5.440 in 2013 naar 4.856 in 2014 (p<0,05).
Het percentage positieve chlamydiatesten (het zogenoemde chlamydiavindpercentage) gedurende de hele periode van 2008 tot en met 2014, was 11.9% bij de huisartsen en de GGD samen. Gedurende deze periode steeg het totale chlamydiavindpercentage in Twente significant van 9.8% naar 13.2% (p<0.05).
Zoals te zien is in figuur 1, was het vindpercentage over de hele periode bij de GGD hoger dan bij de huisarts (14.3% versus 10.9%, p<0.05).

 

 

 

 

 

 

Figuur 1. Aantal chlamydiatesten en percentage positieve testen, uitgesplitst naar aanvrager, Twente, 2008-2014

Leeftijdsverdeling

Figuur 2 laat het aantal testen en het vindpercentage uitgesplitst naar leeftijd en aanvrager zien. Opvallend is de stijging van zowel het aantal chlamydiatesten onder jongeren dat is ingestuurd door de GGD als die van het vindpercentage bij de GGD. Het aantal chlamydiatesten is toegenomen van 544 in 2008 naar 1.818 in 2014 (+340%) en het vindpercentage is gestegen van 16,5% in 2008 naar 18,9% in 2014 (p<0.05). Daarentegen is het aantal testaanvragen door de huisarts bij jongeren sinds 2011 afgenomen en lijkt het vindpercentage zich te stabiliseren rond de 15%. Bij 25-plussers is een lichte toename te zien in het aantal door de GGD aangevraagde chlamydiatesten en stijgt het chlamydiavindpercentage van 7,8% in 2008 tot 12,3% in 2014 (p<0,05).

 

Figuur 2. Aantal chlamydiatesten bij jongeren tot 25 jaar (a) en 25-plussers (b), uitgesplitst naar aanvrager, Twente, 2008-2014


Geteste lichaamsplekken en het vindpercentage per testplek

Tabel 1 geeft het aantal chlamydiatesten en het vindpercentage per testplek op het lichaam. Opvallend is dat huisartsen over het algemeen urogenitale testen afnemen; 66 cliënten (0,2%) kregen een anorectale test en 143 cliënten (0,4%) een orale test (totaal van orale en gepoolde urogenitale/orale test). De GGD neemt vaker ook op andere plekken op het lichaam de test af, conform de landelijke richtlijnen: 33% orale testen en 18% anorectale testen.

 

 

Discussie

Dit onderzoek laat zien dat, in de periode 2008 tot en met 2014, de huisartsen in Twente de meeste (70%) chlamydiatesten instuurden. Echter, er is in de loop van de tijd een sterke toename te zien van het aantal testen dat de GGD instuurt (+143%). Het chlamydiavindpercentage is jaarlijks hoger bij de GGD, in vergelijking met het chlamydiavindpercentage bij de huisartsen. Bovendien neemt de GGD vaker orale en anorectale testen af dan urogenitale testen, in tegenstelling tot de huisartsen die dit sporadisch doen.
De toenemende trend van het aantal consulten bij GGD Twente werd in een eerder artikel in het Infectieziekten Bulletin ook al geconstateerd. (1) Ook landelijk is deze trend vastgesteld. (2) Redenen waarom cliënten mogelijk kiezen voor de GGD en niet voor de huisarts, zijn anonimiteit bij de GGD (3) en een verwachte grotere expertise bij de GGD. (4) Ook de gratis test bij de GGD tegenover een test waarvoor zij bij de huisarts wel moeten betalen is een mogelijke factor, maar deze stelling is nog niet onderbouwd door onderzoek.

Het totale chlamydiavindpercentage is bij de huisarts lager dan bij de GGD, dit wordt ook bevestigd door andere studies. (1,2,5) Dit komt omdat de GGD triageert op cliënten die een relatief hoog risico hebben op een soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening). Terwijl huisartsen wellicht vooral testen afnemen onder de worried-wellgroepen of verlovingsverzoeken uitvoeren waarbij een relatief lagere kans is op het vinden van een soa.
In een recent wetenschappelijk artikel over de situatie in Limburg blijkt dat de GGD 99% van alle anorectale chlamydiatesten heeft aangevraagd, en de huisarts/overige aanvragers dus maar 1%. (5) Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten van ons onderzoek. Hoewel de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG Nederlands Huisartsen Genootschap (Nederlands Huisartsen Genootschap)) Het soa-consult over anorectale testen een duidelijk beleid beschrijft, wordt deze merkbaar niet nageleefd. De GGD ziet uitsluitend hoog risicogroepen, die mogelijk frequenter anale seks melden dan de populatie die bij de huisartsen komt. Toch is het niet aannemelijk dat er in 7 jaar, van de 37,657 patiënten die bij de huisarts kwamen, er maar 66 anale seks meldden. Het is belangrijk om anorectaal te testen, omdat een anorectale chlamydia-infectie een andere antibiotische behandeling behoeft dan een orale of urogenitale chlamydia-infectie.

Omdat GGD Twente in haar regio 1 microbiologisch laboratorium heeft, LabMicTa, is het relatief eenvoudig om inzicht te verkrijgen in het aantal aangevraagde chlamydiatesten over tijd door de huisartsen en de GGD. Er zijn echter ook huisartsen aangesloten bij een huisartsenlaboratorium, waardoor geen inzicht is verkregen in alle aangevraagde chlamydiatesten door de huisartsen. Het aandeel van de zogenoemde huisartsenlaboratoria in het aantal chlamydiatesten is echter klein. In 2014 waren er 299 Twentse huisartsen die een chlamydiatest bij het LabMicTa aanvroegen. In 2015 waren er in totaal 368 huisartsen. De overgrote meerderheid (81.3%) van de huisartsen stuurt de chlamydiadiagnostiek dus in naar het LabMicTa.
Het LabMicTa heeft alleen beschikking over gegevens als geslacht, leeftijd, postcode, testuitslag en lichaamstestplek. Het zou ook interessant zijn om te weten of de cliënt die bij de huisarts komt voor een chlamydiatest klachten ha, gewaarschuwd was voor een soa, welke seksuele geaardheid hij/zij heeft, hoe zijn/haar condoomgebruik is, wat zijn/haar etniciteit is, et cetera, ten einde nog meer inzicht te krijgen in wie de huisarts bezoekt voor een soatest en wie de GGD.

Conclusie

Dit onderzoek wijst uit dat er tussen 2008 en 2014 een toename was van het aantal chlamydiatesten bij de GGD (+143%) en dat het aantal testen bij de huisarts is afgenomen sinds 2012. Omdat de GGD als vangnet fungeert voor hen die niet bij de huisarts terecht kunnen of willen en er per 2015 andere financieringsafspraken gelden, is dit een ongunstige ontwikkeling. Dit onderzoek toont ook aan dat huisartsen over het algemeen urogenitale testen afnemen. Gezien de behandelconsequenties van chlamydia in het anorectale gebied, is belangrijk om de seksuele anamnese goed uit te voeren. Als cliënten gestimuleerd om zich door de huisarts te laten testen op chlamydia, moeten de huisartsconsulten conform de NHG-standaard verlopen. Aan de GGD de taak om een helpende hand te bieden aan de huisartsen, door te zorgen voor bijscholingen en het versterken van het netwerk in de regio.

Auteurs

C.J.G. Kampman1, F.D.H. Koedijk1, I. Hondelink 1, F. Geeraedts 2

1. GGD Twente
2. Laboratorium voor Microbiologie Twente-Achterhoek

Correspondentie

k.kampman@ggdtwente.nl

Literatuur

  1. Haitsma AH, Besselse M, Kampman CJG Local Youth and Family Centres (Local Youth and Family Centres). Chlamydia en gonorroe in Twente 2007-2010. Infectieziekten Bulletin 2012;23:22-24
  2. Van den Broek IV Informatievoorziening (Informatievoorziening), Verheij RA, van Dijk CE Conformité Européenne (Conformité Européenne), et al. Trends in sexually transmitted infections in the Netherlands, combining surveillance data from general practices and sexually transmitted infection centers. BMC Fam Pract 2010;11:39
  3. Fernando I, Clutterbuck D. Genitourinary medicine clinic and general practitioner contact: what do patients want? SexTransm Infect 2008;84:6-9
  4. Biggs K, Walsh J. Why not the GP general practitioner (general practitioner)? Client preferences for sexually transmissible infection testing in Western Sydney. Sex Health 2015;Epub ahead of print
  5. Den Heijer CD, Van Liere GA, Hoebe CJ, et al. Who tests whom? A comprehensive overview of Chlamydia trachomatis test practices in an Dutch region among different STI Sexually transmitted infection (Sexually transmitted infection) care providers for urogenital, anorectal an oropharyngeal sites in young people: a cross-sectional study. Sex Transm Infect 2015; epub ahead of print