Jaarlijks wordt door het RIVM in opdracht van en in samenwerking met de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)) het Nationale Symposium Zoönosen georganiseerd, waar nieuwe projecten en recente onderzoeksresulaten worden gepresenteerd. Onder de titel ‘Werken aan zoönosen’ was het thema in 2011 arbeidsgerelateerde zoönosen.
content
Auteur(s): J. van der Giessen, P. Overgaauw
Infectieziekten Bulletin, jaargang 23, nummer 2, februari 2012
Nieuwe zoönotische signalering
Het belang van samenwerking tussen de humane en veterinaire sector wordt inmiddels breed erkend. Het rapport Emerging Zoonoses (EMZOO) uit 2010 is daar een bekend voorbeeld van evenals de nieuwsbrief Vetinf@ct (Vetinfact), waarop dierenartsen zich kunnen abonneren. Maandelijks vindt er overleg plaats door infectieziektedeskundigen van het RIVM en dierziektedeskundigen van het Centraal Veterinair Instituut (CVI (Central Veterinary Institute)), de faculteit Diergeneeskunde, dierenartsen van het NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)/Veterinair Incidenten- en Crisiscentrum (VIC (Veenweide Innovatie Centrum)) en de Gezondheidsdienst voor Dieren (CD). Hierbij worden nieuwe zoönotische signalen vanuit humane en dierlijke reservoirs besproken en de relevantie ervan beoordeeld. Dit signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z (Signaleringsoverleg Zoönosen)) is de eerste schakel in een opgerichte zoönosenstructuur. Om een optimale signalering te bevorderen, zodat tijdig maatregelen genomen kunnen worden, is een OneHealth portal opgericht (http://www.onehealth.nl/). Dit is een onlineapplicatie voor dierenartsen en artsen om samen informatie te vinden op het gebied van zoönosen uit te wisselen en te delen. Het functioneert daarmee als verbindend platform, ook voor regionale netwerken, initiatieven en sites. Er is onder andere informatie over actuele zaken over infectieziekten, bijvoorbeeld over de signalering en bestrijding van zoönosen te vinden, evenals relevante rapporten en artikelen op het gebied van zoönosen. De website wordt binnenkort nog uitgebreid met een (beschermd) inloggedeelte.
Q-koorts een beroepsgerelateerde infectie
Uit de resultaten van het Q-koorts Q-VIVE-onderzoek (coördinatie RIVM), blijkt dat Q-koorts ook als een beroepsgerelateerde zoönose kan worden beschouwd. De seroprevalentie bij melkgeiten-, melkschapen- en melkveehouders ligt, evenals bij dierenartsen voor landbouwhuisdieren, rond de 80-90%. Bij dierenartsen voor gezelschapsdieren bedraagt dit 38% en bij diergeneeskundestudenten gemiddeld 19%. Als het gaat om klinische ziekte dan maken veehouders 3.2% uit van de patiënten en dierenartsen 0.8%. Bij een beroepsziekte betekent dat volgens de Arbowet allereerst geprobeerd moet worden te voorkomen dat werknemers de infectie oplopen, door de infectie bij de bron te stoppen. Dit betekent bij Q-koorts bijvoorbeeld stallen sluiten, mest opslaan, minder mensen in de stal, dieren vaccineren, mondkapjes dragen. Daarnaast dienen de werkmethoden en arbeidsmiddelen te worden aangepast. Daarbij moet vooral aandacht worden gegeven aan werknemers die meer risico lopen, zoals na een operatieve verwijdering van de milt, bij stoornissen van het immuunsysteem of zwangerschap. Ook dient een werkgever blootstelling aan zoönosen in de risico-inventarisatie mee te nemen. De arbocatalogus Dierenartsenpraktijken kan hierbij als voorbeeld dienen. De benadering van bedrijfsartsen op het verminderen van beroepsgerelateerde infectieziekten/zoönosen, door het voorkomen van de blootstelling aan risico’s voor werknemers, verschilt met de bestrijding van infectieziekten/zoönosen door de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en en het RIVM. Gepleit wordt voor een geïntegreerde benadering van preventie en bestrijding van zoönosen waar, naast inbreng door veterinaire en medische c.q. volksgezondheid, ook de bedrijfsarts (Arbo) deel uitmaakt.
Q-koorts bij ruimers
Uit onderzoek door Jane Whelan (RIVM) naar Q-koorts bij ruimers (n = 517) tijdens de Q-koortsepidemie, bleek dat 13% van de ruimers bij aanvang al seropositief was. Dit komt overeen met andere groepen. Opvallend was echter de hoge incidentie van 17% bij personen die na de start van de ruimingen een seroconversie doormaakte. Hiervan vertoonde 31% (n = 9) klinische verschijnselen, waarbij in 8 gevallen medische hulp werd ingeroepen. Er was een sterk positieve correlatie tussen het werken in de stal, het aantal gewerkte uren en seropositiviteit voor Q-koorts.
Opmerkelijk was dat ondanks het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (PPE (Personal protective equipment)) zoals mondkapjes, 17% van de ruimers antistoffen ontwikkelden wijzend op een doorgemaakte infectie. Dit wordt onder andere toegeschreven aan het niet structureel naleven van de voorschriften. De compliance van de beschermende maatregelen is daarom een punt van zorg. Aanknopingspunten voor verbeteringen zijn het implementeren van een veiligheidscultuur met duidelijke werkinstructies, opbouwen van routine door regelmatige oefeningen, aandacht voor preventieve maatregelen inclusief het gebruik van PPE, en de voorbeeldfunktie van dierenartsen in de NVWA-teams. Verder kan overwogen worden om deze hoogrisicogroep, bestaande uit ruimers, te vaccineren als het gaat om bestrijding van Q-koorts.
Leptospirose en ziekte van Lyme
Leptospirose is een seizoensziekte met een piek in de periode juli-september. De ziekte gaat gepaard met een hoge mortaliteit van 5-20%. In Nederland worden jaarlijks 500-700 bloedmonsters onderzocht door het referentiecentrum voor leptospirose van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en hierbij worden circa 30 positieve patiënten gevonden. Inmiddels is leptospirose primair een recreatieziekte geworden (helft van de gevallen) en in de tweede plaats een beroepsziekte (derde van de gevallen) van vooral boeren, personen in de vis- en vleesindustrie, constructiewerkers, rattenvangers en rioolwerkers. Tenslotte komt leptospirose nog voor als gevolg van ongelukken in verkeer of om en rond het huis of bedrijf, waarbij men in contact komt met oppervlaktewater.
Hetzelfde beeld tekent zich af bij de ziekte van Lyme. Naast recreanten zijn het vooral boswachters en -werkers die worden gebeten door teken (81%). Hiervan krijgt 78% klinische klachten. De meeste teken worden in de liezen en het kruis aangetroffen en een betere controle aan het eind van de dag en de volgende dag wordt geadviseerd. Hiervoor dienen lange spiegels in kleedkamers aanwezig te zijn. Gesloten kleding, zoals broeken met een binnenpijp, en met repellent geïmpregneerde broeken (DEET (diethyltoluamide), permethrin) wordt geadviseerd voor werknemers in het groen. Permethrin biedt 99% bescherming. Ook de autostoel kan hiermee behandeld worden.
MRSA (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus ) in slachthuizen
Na aankomst in het slachthuis wordt 10% van de negatief geteste varkens binnen enkele uren positief voor veegerelateerde Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus (MRSA), zo bleek uit promotieonderzoek van Els Broens (Universiteit Utrecht). Met name tijdens het transport, in de wachtruimtes en tijdens de eerste fase van het slachtproces vinden de besmettingen plaats. Dit betekent dat personen die werkzaam zijn bij het transport van de dieren en in het slachthuis een verhoogd risico op MRSA-infectie lopen. In onderzoek van Brigitte van Cleef (RIVM) was dat inderdaad het geval. 22% Van de transporteurs, 15% van de keuringsdierenartsen en 14% van het slachtpersoneel in de vuile hal testten positief (n = 250). Het werken met levende varkens vertoonde een odds ratio van 38 om veegerelateerde MRSA op te lopen. Bij onderzoek naar MRSA-dragerschap van personeel (Marian Bos, IRAS (Institute of Risk Assessment Sciences)) bleek dat dit met name aan het begin van het slachtproces dragerschap aanwezig was (11%). Aan het eind van de slachtlijn waren geen dragers meer aanwezig en wordt het risico hier als nihil beschouwd. Vlees vertoonde een prevalentie van 2-11% en het risico op besmetting van de mens na consumptie van rauw varkensvlees is daarom laag. Hygiëne bij het verwerken van vlees dient in slachthuizen optimaal te zijn (handen wassen, desinfecteren, handschoenen dragen) eventueel in combinatie met mondmaskers aan het begin van het slachtproces. Vanzelfsprekend dient daarnaast de infectie bij de bron aangepakt te worden door antibioticareductie op varkensbedrijven, managementmaatregelen en aanpassing van diercontactstructuren.
Auteurs
J. van der Giessen1, P. Overgaauw2
- Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven
- IRAS, Divisie Veterinaire Volksgezondheid, Universiteit Utrecht en Hogeschool HAS, Den Bosch
Correspondentie:
J. van der Giessen | Joke.van.der.Giessen@rivm.nl