Via doorvergiftiging in de voedselketen kunnen chemische stoffen soms een groter risico vormen voor de ecologie dan door het directe effect op organismen. Momenteel hebben overheden geen standaard werkwijze om doorvergiftigingsrisico’s van bodemverontreiniging op lokaal niveau te beoordelen. Dit blijkt uit een rapport van het RIVM.

Bij een bodemverontreiniging kunnen bepaalde schadelijke stoffen ‘doorwerken’ in de voedselketen. De effecten van de verontreiniging op organismen kunnen groter worden naarmate het organisme hoger in de voedselketen staat. Zo kan een stof in de bodem worden opgenomen in een worm, die vervolgens wordt opgegeten door een mol, die op zijn beurt gegeten wordt door een roofvogel. Hoewel de roofvogel in dit voorbeeld beperkt of niet direct in contact komt met de bodemverontreiniging op locaties, kan deze via zijn voedsel dus wel gevolgen ondervinden van de verontreiniging.

Zinvol en kosteneffectief

Uit het RIVM-rapport blijkt dat het bij kleine locaties niet mogelijk is om de bevindingen van het veldonderzoek te vertalen naar een realistisch doorvergiftigingsscenario. Voor grote locaties met kwetsbare voedselketens kan het zinvol en kosteneffectief zijn om via onderzoek in het veld doorvergiftigingsrisico’s vast te stellen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen om blootstelling hoger in de voedselketen te beperken. Voorbeelden van deze grote locaties zijn weilanden, waar verhoogde concentraties dioxines aanwezig zijn, en uiterwaarden waar cadmium aanwezig is.