De landbouw gebruikt veel bestrijdingsmiddelen. Vrijwel iedereen in Nederland komt er wel eens mee in aanraking. Ook mensen die niet in de buurt wonen van een landbouwperceel.  Het RIVM heeft samen met het IRAS Institute of Risk Assessment Sciences (Institute of Risk Assessment Sciences) (Institute of Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht) onderzocht welke bestrijdingsmiddelen gevonden worden in de urine van mensen. Dit onderzoek is uitgevoerd bij  mensen die dichtbij een fruitboomgaard wonen én bij mensen die op grotere afstand daarvan wonen. Ook is de urine van kinderen onderzocht.

laagstamboomgaard

 

Doel van het onderzoek

Het onderzoek laat zien aan welke combinaties van bestrijdingsmiddelen mensen kunnen worden blootgesteld. Dat kan via de lucht, via stof en via voeding. Dit onderzoek is onderdeel van het Europese onderzoeksproject HBM4EU. Hetzelfde onderzoek is ook gedaan in Tsjechië, Letland, Hongarije en Spanje.

Resultaten

Met de resultaten van dit onderzoek kan de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen met andere delen van Europa vergeleken worden. De resultaten helpen ook om in de toekomst het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen te verbeteren.

Bestrijdingsmiddelen

  • Meest gevonden middelen

In de urine van zowel de kinderen als de volwassenen zijn resten van verschillende typen bestrijdingsmiddelen gevonden. Het ging om middelen tegen insecten, onkruid en schimmels. Deze stoffen kunnen afkomstig zijn van de omgeving, gebruik in huis en tuin, en/of van de voeding. De bestrijdingsmiddelen die het vaakst bij de Nederlandse deelnemers voorkwamen in de urine waren Acetamiprid (bij 93%) en Chloorprofam (bij 75%).

Acetamiprid is een insecticide dat wordt gebruikt op fruitbomen en onder andere ook op aardappelen. Chloorprofam is een onkruidverdelger, vooral gebruikt op uien en aardappelen.

Ook bij deelnemers in de andere landen werden deze middelen relatief vaak gevonden.

  • Geen invloed van afstand tot boomgaard

Er was geen duidelijk verschil tussen de resultaten van deelnemers die dichtbij boomgaarden woonden en deelnemers die daar verder vandaan woonden. Wel zagen we verschillen tussen kinderen en volwassenen.  In de urine van kinderen zat een groter aantal middelen dan bij volwassenen. Dat komt waarschijnlijk doordat kinderen relatief (per kg kilogram (kilogram) lichaamsgewicht) meer eten dan volwassenen.

  • Nieuw: meten van meerdere bestrijdingsmiddelen tegelijk

Met dit onderzoek hebben we voor het eerst de aanwezigheid van een groot aantal bestrijdingsmiddelen tegelijk in de urine kunnen meten. Dit geeft ons een goed overzicht van welke middelen er in de 5 Europese landen gevonden worden.  Bij de meeste deelnemers werden tussen de 2 en 5 middelen gevonden.

  • Geen informatie over hoogte bloostelling

Uit het onderzoek blijkt alleen óf er blootstelling aan een bestrijdingsmiddel is geweest. Het onderzoek zegt niets over hoe hoog de blootstelling was. Deze informatie is dus onvoldoende voor het beoordelen van het risico. Hiervoor is verder onderzoek nodig, bijvoorbeeld door het gehalte in urine te meten.

De resultaten zijn beschreven in een wetenschappelijke publicatie over bestrijdingsmiddelen.

  • Onderzoek naar specifieke bestrijdingsmiddelen 

Naast het brede onderzoek naar de aanwezigheid van meerdere middelen tegelijkertijd, hebben we ook het gehalte van enkele specifieke middelen gemeten in de urine van kinderen. Het ging om een aantal pyrethroïden en chloorpyrifos, veelgebruikte insecticiden. Ditzelfde was ook gedaan in vijf andere Europese landen (België, Frankrijk, Cyprus, Israël en Slovenië). Op basis van het gemiddelde gehalte werd het gezondheidsrisico als laag beoordeeld, hoewel een verhoogd risico voor de hoogst blootgestelde kinderen niet kon worden uitgesloten.

De bevindingen zijn beschreven in twee wetenschappelijke publicaties: één over pyrethroïden en één over chloorpyrifos.

  • Nieuwe kennis over bestrijdingsmiddelen

De resultaten van dit onderzoek geven een beter inzicht aan welke mengsels van bestrijdingsmiddelen volwassenen en kinderen in Europa worden blootgesteld. Deze kennis kan weer gebruikt worden voor verder onderzoek naar mogelijke gezondheidsrisico’s en het verder verbeteren van het toelatingsbeleid van bestrijdingsmiddelen. Dit wordt onder meer in een groot Europees vervolgproject uitgewerkt: PARC.

Weekmakers

Een groot deel van de deelnemers gaf ons ook toestemming om weekmakers in de urine van de kinderen te onderzoeken. Weekmakers zijn stoffen die ervoor zorgen dat plastic soepel en buigzaam is. Ftalaten en DINCH zijn veelgebruikte weekmakers. Deze worden gebruikt in bijvoorbeeld voedselverpakkingen en speelgoed, maar ook in consumentenproducten zoals shampoos en cosmetica. Deze stoffen kunnen in het lichaam komen door inslikken, inademing en huidcontact. De resultaten zijn vergeleken met kinderen uit 11 andere Europese landen. Uit het onderzoek blijkt dat de waarden van de Nederlandse deelnemers meestal onder het Europese gemiddelde liggen.

Op basis van de gemiddelden is het gezondheidsrisico niet als verhoogd beoordeeld. Voor de hoogst blootgestelde kinderen kon dit echter  niet worden uitgesloten.

De bevindingen zijn beschreven in de volgende wetenschappelijke publicaties: