Deze signaleringsbrief wordt drie maal per jaar opgesteld door het Kennis-en Informatiepunt Risico’s van Nanotechnologie (KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-nano) van het RIVM. KIR-nano richt zich op de potentiële risico’s van nanotechnologie voor mens en milieu in opdracht van de Nederlandse overheid. Met deze signaleringsbrief wil KIR-nano overheid, professionals en andere geïnteresseerden informeren over de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het veld van risico’s van nanotechnologie.
ALGEMEEN
Volgende fase in onderbouwing en toepassing van groeperen van nanomaterialen
Door de grote variatie in nanomaterialen is het erg omslachtig om elk van deze variaties (of nanovormen) afzonderlijk op hun mogelijk schadelijke effecten te testen. Een groepsaanpak is efficiënter, mits daarmee geen essentiële risico-informatie gemist wordt. Voor zo’n aanpak zijn beschikbare gegevens voor nanomaterialen echter niet altijd voldoende. In het Europese GRACIOUS project wordt aan een methodiek gewerkt om benodigde gegevens op een efficiënte manier te verzamelen voor wetenschappelijke onderbouwing van groepen.
Omdat nanomaterialen van dezelfde chemische samenstelling in diverse eigenschappen (zoals grootte, vorm, lading, etc.) van elkaar kunnen verschillen is er een grote variatie in nanomaterialen. Dit maakt dat nanomaterialen voor veel verschillende toepassingen kunnen worden gebruikt, maar zorgt er ook voor dat risico’s voor mens en milieu per materiaal kunnen verschillen. Het is economisch ongunstig om elk van deze variaties (of nanovormen) afzonderlijk op hun mogelijk schadelijke effecten te testen. Bovendien zouden daarvoor vooralsnog veel dierproeven nodig zijn. Daarom is er veel aandacht voor de ontwikkeling van benaderingen die gebruik maken van groeperen[1] en read-across[2] van nanomaterialen.
In mei 2017 heeft ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency)[3] een Guidance gepubliceerd voor het onderbouwen en toepassen van groeperen en read-across van nanomaterialen. In deze Guidance wordt advies gegeven over de onderbouwing van het gebruik van gegevens van een nanovorm (of niet-nanovorm) voor andere vormen van een stof. In een recente publicatie is beschreven hoe JRC Joint Research Centre (Joint Research Centre)[4] de ECHA Guidance heeft toegepast op het groeperen van 6 verschillende nanodeeltjes van titaniumdioxide (van verschillende grootte, vormen, aan-/afwezigheid van coating, etc.)[5]. Op grond van deze groepsindeling werd voor twee andere nanodeeltjes van titaniumdioxide correct voorspeld of ze wel of niet genotoxisch[6] zouden zijn.
In september 2018 is door de OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisation for Economic Co-operation and Development)[7] en de twee EU Europese Unie (Europese Unie) H2020-projecten NanoReg2 en GRACIOUS een bijeenkomst georganiseerd over de toepasbaarheid van groepering en read-across van nanomaterialen. Aan deze bijeenkomst namen vertegenwoordigers van producenten, overheden, regelgevende instanties en andere normalisatie-instellingen (zoals ISO International Organization of Standardization (International Organization of Standardization) en CEN)deel. De resultaten van de workshop worden binnen GRACIOUS gebruikt voor de verdere ontwikkeling van een systematiek voor wetenschappelijk onderbouwde groepering en read-across van nanomaterialen.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Het gebruik van groepering en read-across van nanomaterialen is één van de meest veelbelovende manieren om de risico’s van het grote aantal verschillende nanomaterialen zo snel, efficiënt en proefdiervriendelijk mogelijk in kaart te kunnen brengen. De huidige beschikbare gegevens zijn echter vaak nog ontoereikend voor (brede) toepassing en wetenschappelijke onderbouwing van groepering en read-across. Met de nieuwe aanpassing van de REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals)-Bijlagen voor nanomaterialen (zie verderop in deze Signaleringsbrief: Is regelgeving klaar voor veilige innovatie met nanotechnologie?) komen in de toekomst waarschijnlijk meer van de benodigde gegevens voor het toepassen van groepering en read-across beschikbaar. Omdat er nu al een behoefte is aan een bredere toepasbaarheid van groepering en read-across, worden in het GRACIOUS project op basis van de wetenschappelijke kennis die op dit moment beschikbaar is voor een aantal specifieke effecten wetenschappelijk onderbouwde groepen gedefinieerd. Om de wetenschappelijke onderbouwing voor groepering en read-across verder vorm te geven is het belangrijk om de ontwikkelde methodologie die aan deze gedefinieerde groepen ten grondslag ligt te toetsen door deze voor een aantal voorbeelden zo ver als mogelijk uit te werken.
De publicatie van het JRC beschrijft één van de eerste studies die de ECHA Guidance voor het groeperen en read-across van nanomaterialen daadwerkelijk heeft toegepast. Daarmee laat de studie zien dat groeperen en read-across van nanomaterialen in regelgevende kaders in principe mogelijk is. Een nadeel is echter dat deze groepering voor genotoxiciteit gebaseerd is op één specifieke test in cellen waarvan niet direct duidelijk is of de uitkomsten ook voorspellend zijn voor risicobeoordeling van de mens. Daarnaast is de aangevoerde wetenschappelijke onderbouwing en de verificatie van de voorspelde uitkomsten (met data voor twee nanomaterialen) te mager om te concluderen dat deze manier van voorspellen van de toxiciteit algemeen toepasbaar is. Voor een accurate en meer algemene voorspelling van genotoxiciteit van nanodeeltjes van titaniumdioxide in de mens zijn verdere gegevens over genotoxiciteit in verschillende typen testen met menselijke cellen en ook gegevens van meer verschillende typen (titaniumdioxide) nanodeeltjes nodig. Voor een bredere toepasbaarheid van groepering en read-across wordt binnen GRACIOUS aan de wetenschappelijke onderbouwing voor een aantal groepen van nanomaterialen en gewerkt, waarbij naar verschillende effecten voor mens en milieu wordt gekeken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gegevens uit eerdere Europese projecten (zoals NanoReg2). De bruikbaarheid van dergelijke groepen wordt vervolgens ook getoetst voor een aantal (andere) nanomaterialen.
[1] Groeperen is het proces van het samenbrengen van stoffen in een gezamenlijke groep wanneer ze structureel vergelijkbaar zijn op basis van vergelijkbare fysisch-chemische, (eco)toxicologische en (milieu)gedragseigenschappen of die eenzelfde regulier patroon volgen. De beschrijving van de groep en het plaatsen van een stof in een groep moeten beiden wetenschappelijk goed worden onderbouwd.
[2] Read-across is het gebruik van beschikbare data over een ‘bronmateriaal’ voor het vullen van een informatiehiaat voor een ‘doelmateriaal’. Het gebruik van de data van het ‘bronmateriaal’ voor het ‘doelmateriaal’ moet wetenschappelijk goed worden onderbouwd.
[3] ECHA: Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (European Chemicals Agency).
[4] JRC: EU Joint Research Center.
[5] Deze studie is ook ingebracht als voorbeeldstudie in het OECD-project voor geïntegreerde methoden voor testen en beoordelen.
[6] Genotoxiciteit is de schadelijkheid voor het erfelijk materiaal. Een genotoxische stof kan DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid)-moleculen beschadigen en heeft daarmee invloed op de erfelijke eigenschappen.
[7] OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling).
Eerste stofevaluatie van een nanomateriaal toont meerwaarde van nieuwe REACH-Bijlagen
Voor risicobeoordeling van nanomaterialen is een goede karakterisering essentieel. In de vernieuwde REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals)-Bijlagen is nu wettelijk vastgelegd wat hiervoor nodig is. De recent afgeronde stofevaluatie van nanozilver toont de meerwaarde van deze aanpassing.
Wanneer er twijfel is over mogelijke negatieve effecten van een stof op mens of milieu, kan een Europese lidstaat – via een stofevaluatie – aanvullende informatie over de stof vragen aan REACH-registranten. In 2014 werd door Nederland een stofevaluatie gestart voor de nanovormen van zilver, omdat er onduidelijkheid was over de verspreiding en effecten van zilvernanodeeltjes in het milieu. Eind 2018 is het conclusiedocument van deze stofevaluatie gepubliceerd op de website van ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency)[1].
Bij de start van de stofevaluatie waren er enkele nanovormen[2] van zilver geregistreerd onder een gezamenlijk REACH-registratiedossier voor zilver. In het dossier zijn voor het berekenen van concentratielimieten voor het milieu de gegevens over toxiciteit en concentratie-effectrelaties van zilverionen gebruikt. De registranten beargumenteerden hierbij dat zilverionen schadelijker zijn voor het milieu dan zilvernanodeeltjes en dat een concentratielimiet voor zilverionen dus ook beschermt tegen eventuele schadelijke effecten van zilvernanodeeltjes.
Uit de stofevaluatie rees echter twijfel over de risico-informatie in het registratiedossier, vooral of deze representatief genoeg was voor de geregistreerde nanovormen van zilver en mogelijke effecten hiervan op het watermilieu en de bodem. Bovendien was niet duidelijk welke nanovormen precies waren opgenomen in het registratiedossier en wat de omvang was van het gebruik van deze nanovormen in relatie tot het totale gebruik van zilver.
Op basis van de stofevaluatie vroeg ECHA de registranten extra informatie aan te leveren over het gebruik van de nanovormen in hun dossier. Voor de nanovorm die naar verwachting het meest toxisch is (het kleinste deeltje met het grootste specifieke oppervlak) zijn door de registranten extra testen uitgevoerd: transformatie en oplossnelheid van het zilver nanodeeltje in testmedia[3] voor algen en watervlooien en in bodemwater, en toxiciteitstesten met algen, watervlooien en met micro-organismen in de bodem. Bij al deze testen zijn ook parallelle testen met zilvernitraat gedaan, zodat de resultaten goed konden worden vergeleken tussen zilvernanodeeltjes en zilverionen. Hieruit bleek dat de zilvernanodeeltjes niet toxischer waren dan de zilverionen. Verder bleek uit de informatie over het gebruik dat er geen hoger risico te verwachten was van de nanovorm van zilver in de gebruikte toepassingen, dan voor de andere vormen van zilver. De conclusie van de stofevaluatie is daarom dat voor het milieu de risicobeoordeling op basis van zilverionen gebruikt kan worden voor de nanovormen van zilver die geregistreerd staan in het dossier.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Deze stofevaluatie onderstreept het belang van goede karakterisering van nanodeeltjes in de REACH registratiedossiers. In het originele registratiedossier waren er nanovormen geregistreerd samen met het moedermateriaal (zilver) en was niet duidelijk om welke nanovormen het precies ging. Daardoor ontstond twijfel over de informatie in het registratiedossier en hoe representatief deze was voor alle geregistreerde nanovormen. Doordat informatie over de eigenschappen van de geregistreerde nanovormen ontbrak, was ook niet duidelijk of de toxiciteitstesten wel waren uitgevoerd met de meest toxische nanovorm. De vernieuwde REACH-Bijlagen (2018/1881/EU), waarin meer uitgebreide informatievereisten zijn opgenomen voor nanomaterialen, kunnen deze onduidelijkheid in de toekomst beter voorkomen. Zo moeten verschillende nanovormen beter worden gekarakteriseerd en van elkaar onderscheiden worden. Ook voor gevaarseigenschappen, vervaardiging en gebruik moet onderscheid worden gemaakt in het dossier tussen verschillende nanovormen en niet-nanovormen. Deze aanpak van beter onderscheid maken tussen nanovormen en niet-nanovormen vormde ook de basis voor de stofevaluatie voor zilver. Deze stofevaluatie kan dus gezien worden als een eerste casus die de meerwaarde van de nieuwe REACH-Bijlagen aantoont.
[1] ECHA: Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (European Chemicals Agency).
[2] Nanovorm: In 2014 was er geen definitie van nanovorm. Nederland gebruikte daarom de Aanbeveling van de Commissie voor de definitie van nanomateriaal (2011/696/EU) als uitgangspunt. Inmiddels zijn de REACH-Bijlagen aangepast (2018/1881/EU) voor nanomaterialen. Hierin is ook een definitie opgenomen. Nanovormen worden gekarakteriseerd op basis van deeltjesgrootteverdeling, vorm, specifieke oppervlaktegrootte en oppervlaktechemie.
[3] Een testmedium is een oplossing met bepaalde gestandaardiseerde toevoegingen, zoals voedingsstoffen. Omdat deze toevoegingen invloed kunnen hebben op transformatie en oplossnelheid van nanomaterialen, is het voor nanomaterialen niet voldoende om deze gegevens alleen in (puur) water vast te stellen.
Is regelgeving klaar voor veilige innovatie met nanotechnologie?
Het aanpassen van de REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals)-Bijlagen wordt gezien als een grote mijlpaal voor regelgeving voor nanomaterialen. Niettemin dringen EU Europese Unie (Europese Unie)-lidstaten aan op verdere maatregelen van de Commissie om veilige innovatie met nanotechnologie en ‘advanced materials’ te bereiken.
Met steun van Luxemburg en Frankrijk heeft Duitsland de “Berlin Declaration” aangeboden aan de vergadering van de Milieuraad van de Europese Raad[1] op 9 oktober 2018.
De “Berlin Declaration” bevat de conclusies en aanbevelingen van de 12th International Nano-Authorities Dialogue. Dit is een bijeenkomst van de autoriteiten van Duitsland, Liechtenstein, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland over regelgeving voor nanotechnologie en ‘advanced materials’.
De Verklaring stelt dat met het aanpassen van de REACH-Bijlagen in april 2018 een grote mijlpaal is bereikt, maar dat er meer nodig is om veilige innovatie met nanotechnologie en ‘advanced materials’ te bereiken.
De verklaring benadrukt vooral dat het belangrijk is om de OECD-testrichtlijnen voor nanomaterialen aan te passen, omdat deze de basis vormen voor de REACH Testmethodenverordening (Verordening (EG) nr. 440/2008). Duitsland heeft het initiatief genomen om een Europese samenwerking op te zetten (het Malta Initiatief), waarin momenteel 13 lidstaten samenwerken met de industrie (via brancheorganisaties), ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency)[2] en JRC Joint Research Centre (Joint Research Centre)[3] om de benodigde testmethoden zo snel mogelijk aan te passen. De Europese Commissie heeft hier budget voor beschikbaar gesteld via het H2020 onderzoeksprogramma.
Naast REACH zijn ook hiaten geïdentificeerd voor andere regelgevende kaders. Hiervoor benadrukt de “Berlin Declaration” vooral het belang van een uniforme definitie van nanomaterialen.
Om de diverse uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, zijn voorwaarden opgesteld waarin de Europese Commissie een nadrukkelijke rol heeft gekregen:
- Gebruik van een uniforme en ondubbelzinnige definitie van nanomaterialen in alle wetgevende kaders.
- Bepalen van een basisdefinitie voor ‘advanced materials’.
- Opzetten van een regelgevingsstrategie voor ‘advanced materials’, waarin aandacht is voor stofvorming en het risico op het vrijkomen van kleine deeltjes of vezels (nano- of microschaal) die ingeademd kunnen worden en in het lichaam slecht afbreken (en dus lang als deeltje/vezel in het lichaam blijven).
- Het voortbestaan van de European Union Observatory for Nanomaterials (EUON) waarborgen, zodat gegevens uit REACH-registratiedossiers vanaf 2020 (wanneer de aangepaste informatievereisten in de REACH-Bijlagen in werking treden) in de EUON European Union Observatory for Nanomaterials (European Union Observatory for Nanomaterials) kunnen worden verzameld en op een voor burgers begrijpelijke manier beschikbaar kunnen worden.
- Ontwikkeling van relevante test- en detectiemethoden voor het implementeren van de regelgeving voor nanomaterialen (bijvoorbeeld OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisation for Economic Co-operation and Development)-testrichtlijnen).
- Het (financieel) mogelijk maken van onderzoek in het veld van regelgeving.
- Ondersteuning aan MKB midden- en kleinbedrijf (midden- en kleinbedrijf)-bedrijven bij het karakteriseren van hun nanomaterialen binnen de wettelijke vereisten.
De “Berlin Declaration” is ter kennisgeving aangeboden aan de Milieuraad. De Milieuraad hoeft hierop geen formele reactie te geven, maar met het aanbieden van deze Verklaring hopen de initiatiefnemers meer (politieke) aandacht te vestigen op de genoemde acties en voorwaarden.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging:Terecht wordt aangegeven dat het aanpassen van de REACH-Bijlagen een grote mijlpaal is (deze zijn inmiddels gepubliceerd als Verordening (EU) 2018/1881). Omdat deze al per 1 januari 2020 volledig van kracht zijn, ligt er een grote uitdaging bij ECHA om tijdig Guidance te ontwikkelen om duidelijk te maken hoe de industrie hier aan kan voldoen. Een eerste stap hiertoe is gezet tijdens een bijeenkomst in november waar beoogde aanpassingen van Guidance documenten zijn bediscussieerd met experts. Niettemin is het ontbreken van goede testmethoden hierbij een potentieel struikelblok, wat het belang van het Malta Initiatief benadrukt.
Nederland ondersteunt dit Malta Initiatief daarom ook actief. Het aanpassen van OECD Testrichtlijnen vraagt echter tijd en het is dan ook niet waarschijnlijk dat alle benodigde testrichtlijnen per 1 januari 2020 vanuit OECD beschikbaar zijn. Voor karakterisering van de nanomaterialen is dit wel voldoende beschikbaar. In de nieuwe REACH-Bijlagen zijn naast de gebruikelijke chemische identificatie van stoffen, additionele gegevens over deeltjesgrootte, vorm, specifiek oppervlakte en oppervlaktechemie vereist. Hiervoor zijn nu al methoden beschikbaar als ISO-standaarden.
Met het oog op de snelle ontwikkelingen in het veld, ziet het RIVM ook het belang van uitbreiding van de focus naar “advanced materials”, zoals de groter wordende overlap tussen nanotechnologie en biotechnologie (zie ook de Kruisbestuiving tussen nano- en biotechnologie vraagt om proactieve veiligheidsaanpak). De “Berlin Declaration” voorziet een sleutelrol voor de Europese Commissie in het realiseren van de aanbevelingen. Het RIVM is het hiermee eens, maar ziet ook een rol voor de lidstaten, onder andere in het stimuleren van de ontwikkeling van testrichtlijnen en het ondersteunen van MKB-bedrijven.
[1] De Milieuraad is verantwoordelijk voor het milieubeleid van de EU en bestaat uit de ministers die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die specifiek met het milieu te maken hebben. Meer informatie is hier beschikbaar: https://www.consilium.europa.eu/nl/council-eu/configurations/env/.
[2] ECHA: Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (European Chemicals Agency).
Instrumenten voor risicobeoordeling en veilige innovatie van nanomaterialen verzameld
Ter ondersteuning van de ontwikkeling van veilige nanomaterialen en de risicobeoordeling van nanomaterialen zijn heel veel verschillende methodieken beschikbaar. De beschikbare instrumenten zijn in twee Europese projecten verzameld in databases die publiek beschikbaar zijn.
Binnen het EU Europese Unie (Europese Unie)-project NANoREG is een zeer uitgebreide database opgezet met meer dan 500 instrumenten voor risicobeoordeling van nanomaterialen: de NANoREG Toolbox. Deze toolbox bestaat uit twee Excel-documenten, één met huidige beschikbare tools en één met tools die in de nabije toekomst verwacht worden. Binnen deze Excel-documenten worden twee categorieën onderscheiden: ‘wettelijke vereisten’ en ‘toekomstperspectieven’. Voor iedere tool is een aantal standaard informatievelden ingevuld. Een recent artikel beschrijft de opzet en indeling van deze Excel-documenten.
Ongeveer 75% van de tools in de toolbox zijn specifiek ontwikkeld voor nanomaterialen. De overige tools zijn algemeen voor chemicaliën ontwikkeld, maar zijn door de samenstellers van de toolbox beoordeeld als toepasbaar op nanomaterialen. Verder viel op dat vooral voor milieurisicobeoordeling nog weinig tools beschikbaar zijn; de meeste tools in de toolbox zijn gericht op humane risico’s of fysisch-chemische eigenschappen van nanomaterialen.
Binnen het EU-project NanoReg2 is de zogenaamde Safe Innovation Approach (SIA) Toolbox ontwikkelt. Hierin zijn instrumenten opgenomen die Safe-by-Design (SbD)[1] en Regulatory Preparedness (RPRegulatory Preparedness) ondersteunen. Het concept RP Responsible Person (Responsible Person) wordt binnen NanoReg2 uitgelegd als ‘het voorbereid zijn van regelgevers op innovaties (op het gebied van nanomaterialen)’ [2]. De instrumenten die opgenomen zijn in de SIA Toolbox zijn toepasbaar voor nanomaterialen. Deze online toolbox kan doorzocht worden op de toepasbaarheid van de instrumenten in verschillende fases van een innovatieproces en op welk onderwerp de instrumenten gericht zijn, bijvoorbeeld op risico’s, voordelen of kosten. Daarnaast kan worden gezocht op domein (zoals, biociden of chemische stoffen), blootstellingsroute, populatie (zoals werknemers of consumenten) en type uitkomsten. Recent is een nieuwe versie van de openbaar toegankelijke SIA Toolbox online geplaatst.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: De hier gepresenteerde toolboxen geven een gestructureerd overzicht van een zeer breed scala aan instrumenten die ingezet kunnen worden bij de risicobeoordeling van nanomaterialen en voor toepassing van SbD. Voor iedere tool is de beoogde toepassing weergegeven, zodat een gebruiker snel een geschikte tool kan vinden voor zijn specifieke situatie.
De NANoREG Toolbox bevat ook informatie over de EU definitie van een nanomateriaal, karakterisering, gevaars- en blootstellingsschatting onder REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals), en ook beheersstrategieën zoals SbD, levenscyclusanalyse en control banding. Deze indeling is nuttig bij het zoeken van een geschikte tool voor een bepaalde toepassing, maar ook voor het identificeren van kennishiaten. Een beperking is dat de huidige indeling wat betreft regelgevende doeleinden alleen is georiënteerd op REACH en de definitie van nanomaterialen volgens de Europese Commissie. Niettemin zijn veel van de tools ook buiten REACH toepasbaar. De SIA Toolbox heeft een beperkter focus (SbD en RP) en is daarmee niet zo omvangrijk als de NANoREG toolbox. Wel heeft de SIA Toolbox een gebruikersvriendelijker uiterlijk en daarmee is deze ook eenvoudiger doorzoekbaar. In het project Gov4Nano dat loopt van 2019 tot 2022 onder leiding van het RIVM, is de bouw van een Nano Risk Governance Portal voorzien. Dit portaal zal beheerd worden door een Nano Risk Governance Council wat de continuïteit van de instrumenten en toolbox, de kwaliteit en relevantie zo goed mogelijk zal moeten waarborgen.
[1] Zie voor meer uitleg Signaleringsbrief KIR-nano 2015, nummer 2: Safe by design concept voor nanomaterialen
[2] Zie ook het verslag van de NanoReg2 Workshop on Regulatory Preparedness for Innovation in Nanotechnology (alleen in het Engels beschikbaar)
Kruisbestuiving tussen nano- en biotechnologie vraagt om proactieve veiligheidsaanpak
Bionanotechnologie is een relatief nieuwe wetenschappelijke ontwikkeling die nano- en biotechnologie verbindt. Deze technologie richt zich meer en meer op het ontwikkelen van concrete toepassingen. Hierbij is de aandacht voor veiligheid vooralsnog beperkt. RIVM pleit daarom voor een Safe-by-Design aanpak, waarin vroegtijdig met ongewenste effecten rekening wordt gehouden.
Er vindt steeds meer kruisbestuiving plaats tussen nano- en biotechnologie. Hierbij is een verschuiving van puur wetenschappelijk onderzoek naar meer toepassingsgericht onderzoek te zien. Dit blijkt uit een overzicht van de ontwikkelingen van de afgelopen 25 jaar dat de OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisation for Economic Co-operation and Development)[1] heeft gepubliceerd. Voor het overzicht is informatie over aangevraagde patenten gebruikt en is er met speciale software gezocht naar trends in zoektermen en veelgebruikte termen in de titels van wetenschappelijke publicaties. De stijging in het aantal patentaanvragen in de tijd wordt vooral toegeschreven aan het groeiende aantal universiteiten dat hun kennis probeert om te zetten in commerciële toepassingen.
Deze bevindingen komen overeen met de conclusies uit het recente rapport ‘Bionanotechnologie – een verkenning’ van het RIVM, waarin toepassingen op het grensvlak van biologie en nanotechnologie nader verkend zijn. Nanotechnologie wordt hier toegepast om met biologische moleculen zoals eiwitten, DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid) en RNA ribonucleic acid (ribonucleic acid)-strengen, nieuwe twee- en driedimensionale structuren van nanoformaat te ontwerpen en te maken. De technologie kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een medicijn in te pakken in een doosje van DNA-moleculen, dat op een specifieke plaats en bij specifieke omstandigheden in het lichaam wordt geopend. De vernieuwing zit vooral in het nauwkeurig kunnen ontwerpen en maken van ingewikkelde nanostructuren van de gewenste driedimensionale vorm en grootte. Het is tevens mogelijk weer andere stoffen of deeltjes te koppelen aan de bionanostructuur. Daarnaast kunnen nieuwe, nog niet-bestaande eiwitten worden ontworpen door de volgorde van de bouwstenen van de eiwitten, de aminozuren, aan te passen.
In het RIVM-rapport wordt beschreven dat vóórdat deze structuren commercieel toepasbaar worden, het van belang is om aandacht te hebben voor het tijdig signaleren en voorkomen van ongewenste gezondheids- en milieueffecten. Een eerste screening laat zien dat bionanostructuren, of onderdelen daarvan, immuunreacties en andere nadelige effecten in de mens kunnen oproepen. Deze lijken niet automatisch te worden afgedekt door de huidige wetgeving voor stoffen (REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals)) en producten (zoals cosmetica en biociden). De nadruk in het veld ligt momenteel op de technologische kant van de ontwikkeling van toepassingen en er is weinig aandacht voor mogelijk nadelige effecten. Een Safe-by-Design aanpak wordt door het RIVM genoemd om tijdig ongewenste effecten te signaleren en te voorkomen. De genoemde mogelijke risico’s bieden hiervoor aangrijpingspunten.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Over het steeds meer samenkomen van nanotechnologie, biotechnologie, informatietechnologie en cognitieve wetenschappen, ook wel NBIC-convergentie genoemd, wordt wereldwijd al tientallen jaren gesproken. Het onderzoek gaat steeds meer richting het ontwikkelen van toepassingen. De hier beschreven publicaties gaan vooral over de convergentie van de velden nanotechnologie en biotechnologie. Om als samenleving optimaal te kunnen profiteren van deze innovaties is een proactieve houding over mogelijke gezondheids- en milieurisico’s van belang. Dit kan door in een vroeg stadium van de ontwikkeling van een nieuw product expliciete aandacht te hebben voor veiligheid en duurzaamheid. De bionanotoepassingen zouden een mooie en uitdagende casus kunnen zijn voor het inzetten van het Safe-by-Design-concept.
[1] OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling).
ARBO
Nieuwe meetmethoden voor koolstofnanobuisjes en mogelijke gezondheidseffecten op de werkplek
Bij het opschalen van productie van koolstofnanobuisjes vanuit de ontwikkelfase naar meer grootschalige productie neemt het risico voor blootstelling van de werknemers toe. Dit is een belangrijke conclusie uit een recent proefschrift dat verder in gaat op methoden voor blootstellingsmetingen en beheersing van risico’s.
Koolstofnanobuisjes worden steeds meer gebruikt en hebben veel potentiële innovatieve toepassingen. Met het groeiend aantal toepassingen stijgt ook het aantal werknemers dat met deze materialen werkt en mogelijk aan de koolstofnanobuisjes wordt blootgesteld. De standaard (op gewicht gebaseerde) meetmethoden voor blootstellingsbeoordeling voldoen echter niet voor het meten van koolstofnanobuisjes. Nieuwe methoden zijn hiervoor in ontwikkeling, maar deze zijn nog niet geïntegreerd in de blootstellingsbeoordeling voor de individuele werknemer in de praktijk. Ook zijn veel nieuwe methoden voor het tellen van deeltjes gericht op het meten van bolvormige deeltjes, en zijn daarmee niet geschikt voor het meten van vezelachtige koolstofnanobuisjes.
Een recent proefschrift “Human health risks of exposure to carbon nanotubes: Keeping pace with innovation” focust op meetmethoden voor blootstelling aan koolstofnanobuisjes op de werkplek, en mogelijke gezondheidseffecten als gevolg van die blootstelling.
Het onderzoek leidde tot een aantal belangrijke bevindingen: Met het opschalen van de productie van koolstofnanobuisjes vanuit het laboratorium (Research & Development-omgeving) naar meer grootschalige productie, wordt het risico op blootstelling voor de werknemers groter. Tijdens metingen in een bedrijf dat koolstofnanobuisjes produceert, werd een hogere blootstelling gevonden in de productiefaciliteit dan in het laboratorium. Het type blootstelling verandert ook afhankelijk van de productieomgeving. In het laboratorium is er vooral blootstelling aan relatief pure koolstofnanobuisjes, maar later in de productieketen worden werknemers vooral blootgesteld aan koolstofnanobuisjes in mengsels met andere poeders of vloeistoffen, of verwerkt in producten. In deze latere fasen komen er relatief meer grotere bolvormige structuren voor, bijvoorbeeld doordat de vezels samenklonteren. Het gebruik van meetapparatuur voor het tellen van deeltjesaantallen wordt dan alsnog relevant voor de blootstellingsbeoordeling omdat de samengeklonterde structuren (in tegenstelling tot losse vezelachtige structuren) wel nauwkeurig kunnen worden geteld.
Om meer inzicht te krijgen in de mogelijke blootstelling aan nanodeeltjes in de latere fasen van het productieproces, zijn experimenten uitgevoerd met het zagen in materiaal voor autobumpers, dat koolstofnanobuisjes bevat. In een speciale testkamer, waarbij de omgevingsfactoren zoals temperatuur, luchtvochtigheid en ventilatie konden worden gecontroleerd, is de concentratie aan nanodeeltjes in de lucht gemeten tijdens verschillende manieren van zagen in de autobumpers. Er kwamen inderdaad bolvormige deeltjes vrij en geen losse koolstofnanobuisjes. Ook werd gezien dat de hoeveelheid deeltjes die vrijkomt, afhangt van verschillen in het materiaal waarin gezaagd wordt, het type zaagmachine en de snelheid waarmee gezaagd wordt. Daarnaast heeft de snelheid van zagen ook invloed op de deeltjesgrootte (hoe hoger de zaagsnelheid, hoe kleiner de deeltjes).
Ook is gekeken naar het optreden van gezondheidseffecten bij medewerkers van een productiebedrijf van koolstofnanobuisjes. In bloedmonsters van laboratoriumpersoneel, personeel werkzaam in de productiehal en een controlegroep zonder blootstelling aan koolstofnanobuisjes is gekeken naar biomarkers[1] voor hart- en vaatziekten en de longfunctie. De medewerkers werden op basis van eerdere blootstellingsmetingen ingedeeld in 3 groepen, waaraan een gemiddeld blootstellingsniveau werd toegekend van 1, 7 of 45 microgram per kubieke meter. Er werd een relatie gevonden tussen de blootstelling en verhoogde niveaus van een bepaalde biomarker, ICAM-1. Dit is een signaalstof die vrijkomt bij ontstekingsprocessen in de vaatwand. Ook in een parallelle studie onder dezelfde werknemers werden enkele verhoogde niveaus van biomarkers voor ontstekingsreacties gevonden. Er werden geen effecten op de longfunctie gevonden.
Op basis van de onderzoeksresultaten en een reflectie op de huidige en toekomstige ontwikkelingen in risicobeheersing van nanomaterialen worden in het proefschrift een aantal aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek. Eén daarvan luidt dat geïnvesteerd moet worden in onderzoek naar de mogelijkheden van blootstellingsregistratie voor werknemers die worden blootgesteld aan koolstofnanobuisjes, eventueel gecombineerd met gezondheidsmonitoring en epidemiologisch onderzoek.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: De resultaten uit het genoemde proefschrift geven een perspectief voor de blootstellingsbeoordeling in de praktijk. Voor het meten van blootstelling aan koolstofnanobuisjes op werkplekken later in de productieketen – waar de blootstelling vaak niet meer uit pure nanobuisjes bestaat maar meer uit bolvormige deeltjes – kan wellicht toch volstaan worden met het gebruik van meetapparatuur die aantallen deeltjes meet. Voor de laboratoriumomgeving en productielocaties vroeg in de keten, waar men met de pure koolstofnanobuisjes werkt, is deze apparatuur niet geschikt. Aan de andere kant is op dit soort werkplekken bekend met welke deeltjes men werkt en is de blootstelling vaak goed te beheersen.
Een andere belangrijke bevinding uit het proefschrift is de relatie tussen blootstelling aan koolstofnanobuisjes en verhoogde niveaus van de biomarker ICAM-1. Een mogelijk verband tussen blootstelling aan koolstofnanobuisjes en aanwijzingen voor het optreden van cardiovasculaire effecten is ook in eerdere studies aangetoond (zie KIR-nano Signaleringsbrief december 2016: Effecten in werknemers na blootstelling aan koolstofnanobuisjes). Dit betekent niet dat cardiovasculaire effecten ook daadwerkelijk bij alle blootgestelde werknemers zullen optreden, want een verhoogd niveau van ICAM-1 is slechts een indicatie voor een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.
Ook zijn de onderzochte groepen relatief klein (22 medewerkers en 42 controlepersonen). De resultaten moeten worden gezien als een waarschuwing en een aanwijzing dat de gezondheid van werknemers die met koolstofnanobuisjes werken goed in de gaten moet worden gehouden, en dat (meer) aandacht voor beheersing van de blootstelling nodig is. De aanbeveling om een blootstellingsregistratie op te zetten voor het werken met koolstofnanobuisjes komt overeen met het advies in de Handreiking Veilig Werken met Nanomaterialen en – Producten die te vinden is op de website van het Arboportaal (zie ook KIR-nano Signaleringsbrief maart 2017). Hierin wordt gesteld dat blootstellingsregistratie zinvol is voor het werken met lange, stijve koolstofnanobuisjes, waarvoor asbestachtige effecten niet zijn uitgesloten. Voor andere typen nanomaterialen heeft het de voorkeur om de bewustwording voor het veilig werken met nanomaterialen te vergroten, in plaats van het invoeren van een blootstellingsregistratie.
[1]Biomarker: een meetbare indicator van een biologische conditie die kan duiden op beginnende gezondheidseffecten.
CONSUMENT EN VOEDING
Veiligere alternatieven voor uv-filters in zonnebrand gezocht
Bescherming tegen uv ultraviolet (ultraviolet)-straling is belangrijk voor de mens. Huidige uv-filters in zonnebrandcrème kunnen echter nadelige effecten hebben voor mens en milieu. Veiliger alternatieven zijn dus gewenst.
Zonnebrandproducten zijn recent in verband gebracht met de afbraak van koraalriffen in toeristische gebieden zoals Hawaï. Deze zomer heeft Hawaï als eerste Amerikaanse staat een wetsvoorstel ingediend om de verkoop van zonnebrandmiddelen met bekende schadelijke chemicaliën voor het milieu zoals oxybenzon te verbieden. Deze chemicaliën kunnen in direct contact met de huid ook mogelijk gezondheidsschade veroorzaken.
Om problemen met schadelijke uv-filters voor mens en milieu te vermijden, hebben onderzoekers van het Debye Institute for Nanomaterials Science (onderdeel van de Universiteit Utrecht) een nieuwe bio-gebaseerde technologie ontwikkeld. De onderzoekers gebruikten twee soorten natuurlijke polymeren om biologisch afbreekbare nanodeeltjes te maken die uv-absorberende plantenextracten bevatten. Het vervangen van de huidige chemicaliën door plantenextracten is potentieel veiliger voor de mens en milieuvriendelijker.
De onderzoekers zagen dat het inkapselen van verschillende plantenextracten kan zorgen voor uv-bescherming over het gehele uv-spectrum – een essentiële eigenschap van zonnebrandmiddelen. Bovendien toonden de onderzoekers aan dat het mogelijk is om met deze technologie transparante coatings te maken, wat voor sommige consumenten wenselijk is, omdat zij liever geen witte sporen zonnebrandcrème op hun huid willen.
Amerikaanse onderzoekers kwamen met een ander alternatief, namelijk een nanodeeltje met de eigenschappen van melanine. Melanine wordt geproduceerd door gespecialiseerde huidcellen (melanocyten genoemd) en verplaatst zich vervolgens naar de huidcellen van de opperhuid. Daar hoopt het zich op rond de celkern en beschermt het DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid) van de cel door schadelijke uv-straling weg te vangen. Deze ophoping van melanine in de huid is de oorzaak van het “bruin worden” in de zon. Deze kunstmatige vorm van melanine heeft dezelfde eigenschappen als natuurlijke melanine. Celtesten laten zien dat deze nanodeeltjes zich op dezelfde manier door de huid verplaatsen en ophopen als natuurlijk melanine. Ze bleken ook bescherming te bieden tegen uv-straling. Het onderzoek richtte zich op toepassing in behandeling van huidaandoeningen, maar in verschillende media werd ook een mogelijke toepassing als natuurlijke uv-filter in zonnebrandcrème gepresenteerd met koppen als “revolutionaire nieuwe zonnebrandcrème” en “de ultieme natuurlijke zonnebrandcrème”. Of het deeltje ook daadwerkelijk geschikt is als uv-filter in zonnebrand, moet nog verder onderzocht worden.
Verder onderzoek is nodig om de effecten van deze nieuwe technologieën goed te bestuderen, maar de onderzoekers denken dat hun onderzoek een oplossing biedt voor veel van de milieu- en gezondheidsproblemen van huidige zonnebrandmiddelen. Bovendien hopen ze verder onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe, groenere technologieën voor bescherming tegen uv-straling te stimuleren.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Bovenstaande ontwikkelingen zijn belangrijk om in de toekomst alternatieven te hebben voor ongewenste (milieu)effecten in zonnebrandmiddelen. In het verleden is gebleken dat het vervangen van organische stoffen in zonnebrandcrème door nanomaterialen van zinkoxide (nano-ZnO) en/of titaniumdioxide (nano-TiO2) leidt tot een betere bescherming van de menselijke huid tegen uv-straling. Aan de andere kant kunnen deze uv-filters mogelijk schadelijke effecten in het milieu veroorzaken. Amerikaanse onderzoekers hebben dit onlangs aangetoond in een studie naar de vergelijking van de mogelijke milieueffecten van nano-ZnO en nano-TiO2 en een aantal organische uv-filters, waaronder oxybenzon. Omdat bescherming tegen uv-straling erg belangrijk blijft voor de mens, is het nodig om zonnebrandmiddelen veiliger te maken, zodat consumenten ze kunnen blijven gebruiken zonder nadelige gezondheidseffecten of potentiele schade aan het milieu. De resultaten van bovenstaande onderzoeken naar alternatieven zijn een eerste stap in de ontwikkeling van veiliger en milieuvriendelijker zonnebrandmiddelen met behulp van nanotechnologie met plantenextracten en kunstmatig melanine. Er moet echter nog wel een aantal stappen gemaakt worden om van de nieuw ontwikkelde nanodeeltjes te komen naar een product dat op de markt kan komen. Voor beide technologieën is verdere standaardisatie belangrijk, zodat er geen grote verschillen tussen ontwikkelde batches van zonnebrandmiddelen ontstaan. Dit is lastiger te realiseren voor een uv-filter op basis van een plantenextract dat uit een mengsel van stoffen bestaat dan voor een enkele chemische stof. Verschillen tussen batches kunnen mogelijk leiden tot verschillen in werking of potentiele risico’s. Hierbij moeten ook de potentiele milieurisico’s van alternatieven beoordeeld worden. Het feit dat het deeltje veel lijkt op een natuurlijk deeltje geeft geen garantie op afwezigheid van effecten in het milieu. Dit is een aspect dat eerst nader onderzocht zal moeten worden voordat een dergelijke toepassing op de markt kan komen.
Nanodeeltjes in Nederlands drinkwater heeft lage prioriteit
Natuurlijke processen en rioolwaterzuivering verwijderen nanodeeltjes effectief uit het water. Daardoor is de hoeveelheid nanodeeltjes waar Nederlanders via drinkwater aan blootgesteld worden laag. Het uitvoeren van een risicobeoordeling van nanodeeltjes in drinkwater heeft daarom een lage prioriteit.
Door de wereldwijde toename van het gebruik van nanomaterialen, neemt ook de emissie van deze materialen naar het milieu toe. Dit betekent ook dat de hoeveelheid nanomaterialen in bronnen die worden benut voor de productie van drinkwater (zoals grondwater en oppervlaktewater) hoger wordt. Het gaat hier dan vooral om de meest geproduceerde nanodeeltjes; titaniumdioxide, zinkoxide, silica en zilver. Een recent overzichtsartikel over nanodeeltjes in drinkwater wijst op het feit dat nanodeeltjes ook al van nature in water voorkomen. Volgens de auteurs van dit artikel komen zowel de natuurlijke als niet-natuurlijke deeltjes echter nauwelijks terecht in drinkwater, omdat de (conventionele) zuivering deze deeltjes effectief verwijdert. De conventionele zuivering is immers al gericht op het verwijderen van kleine deeltjes (inclusief virussen, bacteriën en natuurlijk organisch materiaal dat voor 30% uit deeltjes van nano-afmetingen bestaat). Ook door natuurlijke processen in het milieu verdwijnt een gedeelte van de nanodeeltjes uit het water. Omdat de hoeveelheid nanodeeltjes die door de drinkwaterzuivering worden doorgelaten klein zal zijn, vormt drinkwater geen bron van significante risico’s, aldus de auteurs. Toch is het volgens de auteurs van het artikel wel degelijk mogelijk dat nanodeeltjes in hoge mate in het drinkwater terechtkunnen komen na de zuivering. Bijvoorbeeld door slijtage van leidingen komen nanodeeltjes vanuit het leidingnetwerk in het water terecht. Onderzoek naar nanodeeltjes in drinkwater zou dan ook op deze mogelijke bron gericht moeten zijn.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Er zijn maar weinig studies die de hoeveelheid nanodeeltjes in drinkwater en drinkwaterbronnen, en met name het verschil daartussen, hebben gemeten. Ook in Nederland zijn nanodeeltjes (goud en titanium) in oppervlaktewater gedetecteerd (zie bijvoorbeeld een KWR-studie uit 2017). Dit water wordt als bron voor drinkwater gebruikt, maar het ligt inderdaad in de verwachting dat de gangbare waterzuivering in Nederland voldoende effectief is. Hier moet wel bij worden opgemerkt dat in bepaalde zuiveringsstappen juist nanodeeltjes kunnen worden geïntroduceerd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij fotokatalytische oxidatie van verontreinigingen in het water met behulp van titaniumdioxide op een drager. Hierbij worden verontreinigingen in onbehandeld drinkwater met licht verwijderd, waarbij titaniumdioxide zorgt voor een versnelde verwijdering. Echter, de hoeveelheid nanodeeltjes waar Nederlanders via drinkwater aan blootgesteld worden is laag in vergelijking met de hoeveelheid nanodeeltjes via andere bronnen, zoals voeding. Het beoordelen van het gezondheidsrisico van eventuele nanodeeltjes in drinkwater heeft daarom een lage prioriteit en is dus nog niet uitgevoerd. Omdat het leidingnetwerk in Nederland van hoge kwaliteit is, ligt het niet voor de hand dat er door bijvoorbeeld corrosie een zodanige hoeveelheid nanodeeltjes in het drinkwater terecht zou kunnen komen dat er wél een gezondheidsrisico zou ontstaan.
GEZONDHEID
Nadelige effecten van zilver nanodeeltjes op geheugen
Het geheugen van ratten kan blijvend worden aangetast door zilver nanodeeltjes in voedsel. Zulke zilver nanodeeltjes zijn in Europa alleen toegestaan voor uitwendig gebruik.
Blootstelling van (jong)volwassen ratten aan zilver nanodeeltjes laat een verslechtering van de functie van het korte- en lange termijn geheugen zien. Zilver nanodeeltjes worden vanwege o.a. hun antibacteriële werking toegepast in diverse producten variërend van schoonmaakmiddelen, speelgoed en textiel tot voedingssupplementen, hoewel het in deze laatste categorie niet is toegestaan. Mensen komen daarom vanuit verschillende compartimenten (o.a. voeding, lucht, drinkwater) en via verschillende routes (voornamelijk oraal of via de huid) in contact met deze deeltjes. De onderzoekers hebben een gerichte gedragstest uitgevoerd om te onderzoeken of orale blootstelling van ratten gedurende 28 dagen aan 1 mg/kg kilogram (kilogram) of 30 mg/kg lichaamsgewicht van deze zilver nanodeeltjes een effect heeft op leer- en geheugenfuncties. Daarnaast is ín de hersenen van de geteste dieren gezocht naar aanwezigheid van zilver nanodeeltjes. De gebruikte doseringen in deze studie zijn laag. In andere rattenstudies bleek 30 mg/kg lichaamsgewicht de laagste dosering te zijn waarbij geen schadelijke effecten op de lever worden gevonden.
De belangrijkste resultaten van het onderzoek laten zien dat zowel het korte- als langetermijngeheugen in de dieren blijvend aangetast wordt bij beide doseringen. De dieren zijn daardoor veel minder in staat om zich te oriënteren in een ruimte. De onderzoekers hebben in verschillende hersengebieden gezocht naar de aanwezigheid van zilver en of dit aanwezig was in de vorm van nanodeeltjes. Uit de resultaten blijkt dat bij hogere blootstelling aan zilver nanodeeltjes meer zilver in de hersenen terecht komt. Ondanks de toepassing van de nieuwste detectietechnologie is niet duidelijk of het aanwezige zilver nog in de vorm van (nano)deeltjes is.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Dit onderzoek levert belangrijke informatie over mogelijke effecten van blootstelling aan zilver nanodeeltjes die oraal het lichaam binnenkomen. Colloïdaal zilver – dat ook deeltjes op nanometerschaal bevat – mag sinds 2002 niet worden gebruikt in voedingssupplementen of worden toegevoegd als mineraal in voedingsmiddelen. Colloïdaal zilver staat namelijk niet op de lijst met toegestane mineraalverbindingen die in voedingssupplementen mogen worden gebruik (bijlage II van Verordening 2002/46) of als mineraal aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd (bijlage II van Verordening 1925/2006). Het mag enkel uitwendig gebruikt worden en niet inwendig. Toch adviseren sommige websites en winkels nog om zilverwater in te nemen en zijn er mensen die het drinken. Hier is onlangs aandacht aan besteed in een televisie-uitzending van Radar.
De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit)) heeft recent op verzoek van de Europese Commissie de veiligheid en biobeschikbaarheid van “zilver hydrosol” voor gebruik in voedingssupplementen opnieuw beoordeeld, en net als in 2008 geconcludeerd dat er onvoldoende data waren om dit te beoordelen: Volgens EFSA is: "Het gebruik van zilver hydrosol in voedingssupplementen verboden, omdat niet met zekerheid gezegd kan worden dat inwendig gebruik veilig is".
Inwendig gebruik van nanozilver via voedingssupplementen kan mogelijk permanente veranderingen veroorzaken in de hersengebieden die betrokken zijn bij leren en geheugen. Of deze effecten inderdaad in de mens op zullen treden is afhankelijk van de dosering en de daaruit volgende concentratie zilver in de hersenen. De gebruikte dosering in de rattenstudie is lastig te vertalen naar een dosering waarbij effecten kunnen optreden in de mens. Hiervoor ontbreekt informatie over hoe nanozilverdeeltjes zich in een mensenlichaam verspreiden, hoeveel er in de hersenen terecht komt en hoe snel ze worden uitgescheiden.
MEDISCHE TOEPASSINGEN
Barrières in de ontwikkeling van nanogeneesmiddelen tegen kanker
De ontwikkeling van nanogeneesmiddelen, waarvan het overgrote deel gericht is op de bestrijding van kanker, leidt ondanks grootschalige inspanningen maar in beperkte mate tot producten die de markt bereiken. Om dit te verbeteren is niet alleen het ontwerp van het nanogeneesmiddel, maar ook de manier van toediening belangrijk. Verder is de industriële doorontwikkeling van producten die in universiteiten zijn ontworpen problematisch omdat daar meestal niet onder een kwaliteitssysteem wordt gewerkt, en zijn er ook uitdagingen vanuit de regelgeving.
Onderzoekers uit Israël en de Verenigde Staten hebben een overzicht gemaakt van de recente ontwikkeling van nanogeneesmiddelen voor de bestrijding van kanker. In dit overzicht wordt een aantal aandachtspunten besproken, met als doel het traject naar nieuwe nanogeneesmiddelen die de markt bereiken te bevorderen.
Het is belangrijk dat een zo groot mogelijk deel van het nanogeneesmiddel de tumor kan bereiken, om tot optimale werking en minimale bijwerkingen te komen. Studies met muizen maken vaak gebruik van snelgroeiende tumoren met een dicht vaatbed waarin nanogeneesmiddelen goed kunnen doordringen, maar dergelijke tumoren komen in de mens weinig voor. De werking van een nanogeneesmiddel kan zo overschat worden. Betere proefdiermodellen zijn dus van groot belang.
De auteurs maken onderscheid tussen nanogeneesmiddelen die via een passief, dan wel een actief mechanisme gericht worden afgeleverd in een tumor. Actief gerichte nanogeneesmiddelen worden specifiek gericht tegen een structuur - bijvoorbeeld een eiwit - dat op het oppervlak van tumorcellen en niet op dat van normale cellen voorkomt. Passief gerichte nanogeneesmiddelen hebben die functie niet. Zij maken gebruik van het zogenaamde EPR-effect[1]. Door dit effect hopen er meer nanodeeltjes op in tumorweefsel dan in normaal weefsel. Om optimaal van dit effect gebruik te maken worden geneesmiddelen ingebouwd in een zogenaamde drager. Het EPR-effect kan zowel binnen een tumor als tussen tumoren verschillen. Dit heeft invloed op de werkzaamheid. De auteurs pleiten ervoor om met beeldvormende technieken beter inzicht te krijgen in deze verschillen en op basis hiervan behandeling beter toe te spitsen op een bepaald type tumor.
Ook de manier van toedienen van nanogeneesmiddelen in het lichaam is een punt van aandacht waardoor mogelijk winst kan worden geboekt. Er zijn bijvoorbeeld magnetische nanodeeltjes, die met een magneet naar de tumor kunnen worden gebracht, zelfs naar plaatsen waar ze normaal niet terecht komen. Verder willen de auteurs meer aandacht voor toediening rechtstreeks in de tumor, zowel in gevallen waar geen chirurgische ingreep mogelijk is, als bij operaties waar een deel van de tumor wordt verwijderd. Er is een aantal organen waar dit soort lokale toediening voor de hand ligt: long, blaas, hersenen, buikholte, huid en oog.
Er zijn nog geen actief gerichte nanogeneesmiddelen op de markt toegelaten. Het blijkt erg lastig om dergelijke producten te ontwikkelen die voldoende werkzaam zijn. Hiervoor moet rekening worden gehouden met allerlei factoren, zoals de manier waarop de tumorcellen nanogeneesmiddelen opnemen, en hoe de keuze van het eiwit waar het nanogeneesmiddel tegen gericht wordt hier invloed op heeft. Een belangrijk voordeel van actief gerichte nanogeneesmiddelen ten opzichte van passief gerichte is dat ze ook werkzaam kunnen zijn zonder EPR-effect. Bijvoorbeeld bij leukemie en bij uitzaaiingen is dit van belang.
Alle nanomaterialen, dus ook nanogeneesmiddelen hebben (in het lichaam) een eiwitmantel op hun oppervlak. Deze eiwitmantel kan tot ongewenste effecten leiden, waaronder een sterkere herkenning door het immuunsysteem. Bij actief gerichte nanogeneesmiddelen speelt ook mogelijke afscherming van het herkenningsmolecuul een rol. Beide hebben tot gevolg dat het nanogeneesmiddel gehinderd wordt om het tumorweefsel te bereiken.
Tot slot zijn er ook barrières in regelgeving en het op de markt brengen van producten. Om te beoordelen of nanogeneesmiddelen aan de regelgeving voldoen, zijn aangepaste en speciale methodes en testen nodig. De kennis hierover moet nog verder ontwikkeld worden. De auteurs zien het ontbreken van kwaliteitssystemen bij universiteiten als een belangrijke reden voor problemen bij het overdragen van ontwikkelde producten naar de farmaceutische industrie: er is hierdoor onvoldoende zekerheid over de validiteit en reproduceerbaarheid van hun gegevens.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Er komen relatief weinig nanogeneesmiddelen op de markt. Dit overzicht geeft duidelijk aan waar de moeilijkheden zitten in het traject naar nieuwe nanogeneesmiddelen gericht tegen kanker en geeft richtingen aan om dit te verbeteren. Er zijn niet alleen technische barrières met betrekking tot het ontwerp van het nanogeneesmiddel en de manier van toediening in het lichaam, maar ook barrières in regelgeving en het op de markt brengen. Het artikel verwijst alleen naar Amerikaanse initiatieven om de regulatoire barrières te verminderen, zoals het “National Regulatory Science Research Plan” en het “Nanotechnology Characterisation Laboratory” (NCI National Cancer Institute (National Cancer Institute)-NCL). In Europa ontwikkelt het Europese REFINE-project, waarin het RIVM participeert, een systeem om de voordelen en risico’s van nanomedische producten te beoordelen ten behoeve van goedkeuring in regelgeving. Dit is belangrijk voor zowel de productontwikkelaars als de risicobeoordelaars in regelgeving. Verder heeft het European Technology Platform Nanomedicine een “translation HUB” opgezet met onder andere een Europese tegenhanger van het Amerikaanse NCI-NCL (EU Europese Unie (Europese Unie)-NCL) en 3 pilot plants met een kwaliteitssysteem waar producten van goede kwaliteit kunnen worden gemaakt ten behoeve van klinisch onderzoek op een grotere schaal dan in een academisch lab.
[1] EPR staat voor “enhanced permeability and retention” en verwijst naar de verhoogde doorlatendheid van bloedvaten in de tumor (enhanced permeability) waardoor medicijnen gemakkelijker vanuit de bloedbaan in de tumor terechtkomen, en verminderde afvoer van medicijnen waardoor deze langer in de tumor blijven (retention).
MILIEU
Nieuwe complexe nanomaterialen geven uitdagingen aan risicobeoordeling
Nieuwe, complexe nanomaterialen bieden kansen op tal van gebieden, waaronder medische en consumententoepassingen, maar ook ten behoeve van energietransitie. Huidige beoordelingsmethoden zijn echter onvoldoende geschikt om de schadelijkheid van complexe nanomaterialen vast te stellen. Extra aandacht voor mengseleffecten is dus belangrijk, bij voorkeur al vroeg in de ontwikkelingsfase.
Op dit moment is er een duidelijke verschuiving van de ontwikkeling en het gebruik van relatief eenvoudige nanomaterialen naar meer complexe materialen die bestaan uit meerdere bestanddelen. De toepassingen van deze meer complexe materialen zijn veelbelovend op verschillende gebieden. Niettemin roepen ze ook de vraag op of huidige wetgeving mogelijk risico’s voldoende kan ondervangen. Huidige wetgeving gaat immers vaak uit van beoordeling van enkelvoudige chemicaliën.
Een klassiek voorbeeld van complexe materialen zijn kwantumdots[1], die vaak ontwikkeld worden vanwege hun unieke elektrische en optische eigenschappen. Vaak bestaan kwantumdots uit een combinatie van twee chemische elementen, zoals bijvoorbeeld cadmium en zwavel (cadmiumsulfide kwantumdots). Het gebruik van het giftige cadmium in deze kwantumdots is echter ongewenst en voedde de zoektocht naar andere, veiliger materialen.
Ook voor andere toepassingen worden complexe nanodeeltjes met nieuwe eigenschappen ontwikkeld, waaronder medische en consumententoepassingen, maar ook als onderdeel van materialen die een rol spelen in de energietransitie. Een voorbeeld van een dergelijke toepassing is een recent ontwikkeld nanodeeltje dat bestaat uit een kern van indium en fosfor (indiumfosfide) terwijl het deeltje bedekt is met een dun laagje zinksulfide met daar bovenop nog eens aparte sulfidemoleculen. De ontwikkelaars van dit complexe deeltje claimen dat dit deeltje niet alleen milieuvriendelijk is (de onderdelen worden niet toxisch geacht), maar ook in staat om brandstof (waterstof) te produceren uit zonlicht en water. Bovendien geven de indiumfosfide deeltjes een hogere waterstofproductie dan meer klassieke kwantumdots. De ontwikkelaars hebben hiermee de potentie om een belangrijke rol te spelen in de transitie naar een op waterstof gebaseerde economie.
Een ander voorbeeld van een nieuw-ontwikkeld samengesteld nanomateriaal dat een rol kan spelen bij grondstofproductie is een nanodeeltje dat bestaat uit goud en dat omhuld is met 18 glutathionmoleculen. Glutathion is een van nature in het menselijk lichaam aanwezige stof die werkt als antioxidant[2]. Dit samengestelde nanodeeltje kan door bacteriën worden opgegeten en gaat dan in de bacterie fungeren als elektronenbron, waardoor de bacterie in staat is om koolzuur met behulp van zonlicht om te zetten in onder andere azijnzuur. Het gevormde azijnzuur kan vervolgens omgezet worden in allerlei andere hoogwaardige koolstofverbindingen die verder opgewerkt kunnen worden tot bijvoorbeeld brandstof. Het nanodeeltje bleek bovendien de levensduur van de bacteriecellen ten goede te komen.
RIVM/KIR kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie (kennis- en informatiepunt risico’s van nanotechnologie)-overweging: Dergelijke toepassingen zijn uiteraard veelbelovend en wellicht ook noodzakelijk in de huidige ontwikkelingen in energietransitie. Niettemin lijkt er niet altijd veel aandacht voor hun mogelijke risico’s te zijn en roepen ze ook de vraag op of huidige wetgeving dergelijke risico’s voldoende kan ondervangen. De aandacht in regelgeving voor nanodeeltjes richt zich op dit moment nog op ‘klassieke’ nanomaterialen die relatief eenvoudig van samenstelling zijn. Daarnaast is de huidige chemicaliënwetgeving REACH Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals (Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals) gericht op individuele stoffen, wat het lastig maakt om mogelijke mengseleffecten op te sporen. Bij mengseleffecten kan een schadelijk effect van een stof soms worden versterkt door aanwezigheid van een andere stof, maar verzwakken van effecten kan ook voorkomen. Ook voor nieuwe nanobiotechnologische ontwikkelingen (zie ook Kruisbestuiving tussen nano- en biotechnologie vraagt om proactieve veiligheidsaanpak elders in deze Signaleringsbrief) blijken gesignaleerde effecten niet automatisch ‘opgepakt’ te worden door de relevante wetgeving over stoffen (REACH) en producten (zoals cosmetica en biociden). Methoden zoals die nu worden gebruikt om stoffen op schadelijkheid te testen, zijn naar verwachting onvoldoende geschikt om schadelijkheid van complexe nanomaterialen vast te stellen. Het is dan ook noodzakelijk om al in een vroegtijdig stadium oog te hebben voor de vraag waar de huidige wetgeving, risicobeoordelingsmethodieken en de onderliggende protocollen mogelijk tekort schieten en moeten worden aangepast. Is er bijvoorbeeld meer aandacht nodig voor mengseltoxiciteit, of dienen wellicht de complexe nanomaterialen zelf getest te worden en niet (alleen) de afzonderlijke onderdelen? Mogelijk dat op grond hiervan een nieuwe benadering van de problematiek noodzakelijk is, die niet op voorhand uitgaat van (aanpassing van) bestaande wetgeving en/of risicobeoordelingsmethodieken. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan Safe-by-design, waarbij ontwikkelaars en ontwerpers vroeg in het ontwerpproces ook veiligheid voor mens en milieu als waarde meenemen.
[2] Antioxidanten gaan oxidatie tegen en beschermen weefsels en het DNA deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleic acid) in cellen tegen reactieve zuurstofverbindingen. Deze stoffen kunnen schade veroorzaken aan cellen en weefsels. Wanneer ze schade veroorzaken, noemen we dat oxidatieve stress.