Eind 2020 heeft Nederland voor de zesde keer aan de Europese Commissie gerapporteerd over de toestand en ontwikkeling van de waterkwaliteit. Uit het rapport, de Nitraatrapportage, blijkt dat in het grond- en oppervlaktewater de nitraatconcentratie al sinds de negentiger jaren daalt. Maar in het water op de landbouwbedrijven stijgt de concentratie weer sinds 2017. Hoe kan dat?

Stijging in alle regio’s en zowel in sloot- als uitspoelingswater

De nitraatconcentraties in het water op landbouwbedrijven stijgen weer vanaf 2017. We zien dit in alle regio’s in zowel het uitspoelingwater als in het slootwater. Vooral in 2019 zijn gemeten concentraties veel hoger dan in de voorafgaande jaren (Figuur 1).

Grafiek met trendlijnen van nitraatconcentraties

Figuur 1: Nitraatconcentraties (als NO3 in mg/l) in het water dat uitspoelt uit de wortelzone en in slootwater op landbouwbedrijven per regio in de periode 2006-2019.

Droge zomer 2018 leidt tot hoge concentraties

Dat 2018 een zeer droge zomer kende, is bij de meeste mensen wel bekend. De hoge nitraatconcentratie in 2019 is door de droogte goed te verklaren. Allereerst was het stikstofoverschot op de bodembalans in 2018 hoger dan in het voorafgaande jaren. Dit kwam doordat gewassen minder goed groeiden, waardoor de afvoer van stikstof met het gewas lager was dan normaal. Het stikstofoverschot in 2018 was hoger bij zowel de melkveebedrijven als de akkerbouwbedrijvenDit betekent dat er meer nitraat in de bodem is achtergebleven dat in de winter kon uitspoelen. Door de droogte in de zomer daalde de grondwaterstand verder dan normaal. Hierdoor waren de omstandigheden voor de bacteriën die nitraat afbreken ongunstiger dan gewoonlijk. Minder afbraak betekent dat er meer nitraat kan uitspoelen. Ten slotte was de hoeveelheid neerslag die viel in de winter van 2018/’19 ook minder dan normaal. Hierdoor spoelde het nitraat dat na de oogst in de bodem was achtergebleven uit met een kleinere hoeveelheid water. Ook door dit ‘indikkingseffect’ was de concentratie in 2019 hoger.

Droogte speelde ook voor 2018 al een rol

Dat ook voor 2018 al sprake was van droogte en voor 2019 de nitraatconcentratie al toenam, is minder bekend. We zien dat de grondwaterstanden op de LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)-bedrijven in de Zandregio al vanaf 2017 lager zijn dan in voorgaande jaren (Figuur 2). Dat betekent dat de aanvulling van het grondwater minder is geweest dan gemiddeld. In de Kleiregio zien we dat ook. Bij de bedrijven waar we drainwater bemonsteren, meten we vanaf winter 2016/’17 een lagere afvoersnelheid van het water uit de drains. Ook dat geeft aan dat in de winters voor 2018/’19 het nitraat is uitgespoeld met minder water dan normaal. In die eerdere jaren was er geen hoger stikstofoverschot.

Figuur waarin de grondwaterstand op LMM-bedrijven in de Zandregio wordt getoond

 

Figuur 2: De grondwaterstand op de LMM-bedrijven in de Zandregio is na 2016 veel lager dan gemiddeld.

In het ondiepe grondwaterop circa 10 m beneden maaiveld, daalt de nitraatconcentratie al sinds midden jaren negentig. Die daling zet zich ook de laatste jaren (2016-2019) nog door. Dit grondwater is gemiddeld zo’n 10 jaar oud. De stijging in het uitspoelingswater is hooguit 3 jaar geleden gestart. Het effect op het ondiepe grondwater zal dus mogelijk pas over een aantal jaar zichtbaar worden.

De Nitraatrapportage gaat ook in op de concentraties in het landbouwspecifieke regionale oppervlaktewater. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om vaarten en beekjes die in meer of mindere mate beïnvloed worden door landbouw, maar waarbij er geen andere bronnen zijn van nutriënten. Dit watertype wordt bemonsterd in het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater)). Het LMM monitort de waterkwaliteit in de sloten op landbouwbedrijven.

De nitraatconcentratie in de landbouwsloten steeg sterk in de winter 2018/’19 (Figuur 1). Deze stijging is niet te zien in het landbouwspecifieke oppervlaktewater. Dat lijkt twee oorzaken te hebben.

Ten eerste is er een verschil in meetstrategie tussen het MNLSO en het LMM. Het MNLSO neemt in alle wintermaanden (oktober-maart) monsters. Het LMM bemonstert de sloten pas als de drains water afvoeren. In de winter 2018/’19 kon in het LMM pas vanaf december worden gestart. Maandgemiddelde waarden laten zien dat ook in het MNLSO de concentraties in februari en maart veel hoger zijn dan anders, terwijl deze in de periode oktober – november nog lager waren dan in eerdere jaren. Daardoor was in het MNLSO geen stijging te zien van de wintergemiddelde concentratie.

Ten tweede is er verschil in de bron van het water. Voor de sloten in het LMM gaan we ervan uit dat het water voor nagenoeg 100% afkomstig is uit landbouwpercelen. Het aandeel van het areaal landbouw in het vanggebied van MNLSO is gemiddeld 79%. In het MNSLO zitten alleen meetlocaties die landbouw als enige bron van nutriënten hebben. Het water afkomstig vanuit het ‘overige areaal’ is dus geen nutriëntenbron. Daarom verwachten we en zien we gemiddeld lagere nitraatconcentraties in het MNLSO dan in het LMM.

Dico Fraters (RIVM)                                                          

LMM e-nieuws mei 2021