De mazelenepidemie 2013-2014 in Nederland was aanleiding om een aantal wetenschappelijke onderzoeken te starten. Op deze pagina staat informatie over volgende onderzoeken:

 

BMR-0

Aanleiding en doel onderzoek

In verband met de mazelenepidemie heeft het Outbreak Management Team (OMT Outbreak Management Team (Outbreak Management Team)) geadviseerd om alle kinderen tussen 6 en 14 maanden, die in een gemeente wonen met een vaccinatiegraad lager dan 90%, een vervroegde BMR bof, mazelen,rodehond (bof, mazelen,rodehond)-vaccinatie aan te bieden. Voor kinderen onder 1 jaar is dat een extra vaccinatie. Het BMR-0 onderzoek wil de effectiviteit van deze vervroegde BMR-vaccinatie tegen klinische mazelen onderzoeken. Zo kan na afloop van de uitbraak bepaald worden welke factoren een rol spelen bij bescherming tegen mazelen en wat de gevolgen zijn op de afweerreactie.

Wie worden uitgenodigd?

Alle kinderen, die in aanmerking komen voor de vervroegde BMR-vaccinatie krijgen een uitnodiging om deel te nemen aan dit onderzoek.

Wat houdt het onderzoek in?

Als de ouders zich aanmelden, krijgen ze per e-mail een link naar een online vragenlijst. Ook vragen we ouders aan ons te melden als hun kind verschijnselen van mazelen heeft. Ze ontvangen een speekseltest die ze zelf kunnen afnemen bij hun kind. Met die test kunnen we de antistoffen tegen mazelen bepalen. Tegelijk met de speekseltest krijgen de ouders ook een link naar een vervolgvragenlijst toegestuurd.

Vervolgonderzoek

Bij een klein deel van de kinderen willen we ook kijken naar de invloed van deze vervroegde BMR op het immuunsysteem. Hierbij kijken we naar het effect van de vervroegde vaccinatie op de immuniteitsopbouw tegen de mazelen, maar ook naar het effect op de andere vaccins van het RVP Rijksvaccinatie programma (Rijksvaccinatie programma), zoals bijvoorbeeld bof, rodehond en kinkhoest. Hiervoor wordt er tijdens huisbezoeken bloed afgenomen. Ouders kunnen voor dit deel van het onderzoek apart toestemming geven.

Start en looptijd van het onderzoek

Alle kinderen die nu in aanmerking komen hebben inmiddels een oproep voor vaccinatie gehad. Wekelijks komen hier nieuwe kinderen bij die dan 6 maanden oud zijn. Ook die kinderen ontvangen een oproep. Deze systematiek zal zo lang de epidemie duurt gehanteerd worden. Er is afgesproken om ouders voldoende bedenktijd te geven over de vaccinatie, voordat de uitnodiging voor deelname aan het onderzoek wordt verstuurd. De uitnodigingen voor deelname aan het onderzoek worden in de week van 12-16 augustus (na 5 wachtweken) verstuurd. Daarna wordt wekelijks de volgende groep kinderen, met de vertraging van 5 weken, uitgenodigd voor het onderzoek. Het onderzoek loopt door tot het einde van de uitbraak.

Wie voert het onderzoek uit?

Het onderzoek wordt uitgevoerd door het RIVM.

Vragen over het onderzoek?

Vragen over het onderzoek kunnen via BMR-nul@rivm.nl gesteld worden aan de onderzoekers.
 


Early measles immunization (EMI Early Measles Immunisation (Early Measles Immunisation))

Reden en doel onderzoek

In 2013-2014 was er een mazelenepidemie in Nederland in gemeenten met een vaccinatiegraad lager dan 90%. Het Outbreak Management Team (OMT)  adviseerde toen om in deze gemeenten alle kinderen tussen 6 en 14 maanden een vervroegde BMR -vaccinatie aan te bieden. Voor kinderen onder 1 jaar was dat een extra vaccinatie. 
De EMI -studie onderzoekt het lange termijn effect van deze vervroegde extra BMR-vaccinatie op de immuunrespons tegen BMR-vaccinaties.  Zo bepalen we of deze maatregel bij volgende mazelenepidemieën weer gebruikt zou moeten worden. 

Wie zijn uitgenodigd?

Alle ouders van kinderen die een uitnodiging voor de vervroegde BMR-vaccinatie kregen, konden meedoen aan het BMR-0-onderzoek . Tijdens dit onderzoek konden ouders aangeven of ze ook mee wilden doen aan een vervolgonderzoek, de EMI studie. Dit vervolgonderzoek keek naar het effect van de vervroegde extra BMR vaccinatie op de afweer tegen mazelen. Als ze hier positief op reageerden, kregen ze een uitnodiging voor de EMI studie.
Uiteindelijk deden 119 kinderen mee aan de EMI studie: 45 kinderen die gevaccineerd waren op de leeftijd tussen de 6 en 8 maanden, 33 kinderen gevaccineerd tussen de 9 en 12 maanden en een controlegroep van 41 kinderen die alleen de standaard BMR-vaccinatie op 14 maanden kregen.

Wat hield het onderzoek in?

Het eerste huisbezoek vond plaats op de leeftijd van 14 maanden. Tijdens dit huisbezoek prikten we bloed en kregen alle kinderen de standaard BMR-1 vaccinatie. De vervolghuisbezoeken vonden 6 weken, 1 jaar en 3 jaar later plaats. In het bloed zijn antistoffen tegen mazelen gemeten. Deze antistoffen maak je aan na vaccinatie, net als na een mazeleninfectie, en beschermen tegen mazeleninfecties. 

Resultaten

Bescherming tijdens mazelenuitbraak

Zoals de bedoeling was beschermde de vervroegde extra vaccinatie kinderen tussen de 6 en 12 maanden oud al tegen mazelen. Helaas konden we kort na de vervroegde vaccinatie geen bloed afnemen om antistoffen te meten. Wel weten we dat antistofconcentraties in het bloed de eerste weken na vaccinatie stijgen. Daarna dalen ze langzaam weer. 
Op de leeftijd van 14 maanden hadden bijna alle vervroegd ingeënte kinderen (88,5%) nog voldoende antistoffen voor bescherming. Dit resultaat komt overeen met eerder onderzoek waarin ze de bescherming door vervroegde vaccinatie onderzochten .

Bescherming op lange termijn neemt af

Na de BMR-1 vaccinatie op 14 maanden hadden vervroegd gevaccineerde kinderen iets minder antistoffen in hun bloed dan kinderen uit de controlegroep. Het aantal antistoffen van deze kinderen daalde ook iets meer dan van kinderen uit de controlegroep (zie figuur 1). 

Figuur 1. Hoeveelheid mazelen specifieke antistoffen voor en na vaccinatie (gekleurd spuitje). Paars; BMR-0 ontvangen tussen de 6-8 maanden, groen; BMR-0 ontvangen tussen de 9-12 maanden; alle groepen (paars, groen en oranje); BMR-1 ontvangen op de leeftijd van 14 maanden.

Wat betekent dit?

Door deze daling kunnen antistoffen afnemen tot onder een beschermend niveau. Toch kan er ook dan nog steeds bescherming tegen mazelen zijn. Dit komt doordat naast antistoffen ook immuuncellen een belangrijke rol spelen in de bescherming tegen mazelen. Voor de kinderen uit de studie zijn we nu aan het kijken hoeveel van deze immuuncellen tegen mazelen ze hebben. 
Ook al daalt de hoeveelheid mazelen antistoffen, de kans op het krijgen van mazelen is nog steeds heel erg klein omdat mazelen op dit moment nog steeds bijna niet voorkomt in Nederland. Verder weten we dat als gevaccineerde kinderen toch mazelen krijgen, ze minder ernstig ziek worden. De kans op complicaties is ook erg klein. 

Vervolgonderzoek

We zien dat de hoeveelheid antistoffen in het bloed van vervroegd ingeënte kinderen sneller daalt dan voor kinderen uit de controlegroep. We willen in een vervolgstudie (de EMI-2) gaan kijken of en hoe de hoeveelheid antistoffen verder daalt. Tijdens deze studie prikken we op de leeftijd van 6-7 jaar nog een keer klein beetje bloed bij de kinderen uit de EMI-studie. We verwachten de eerste resultaten in 2020.

Wie voert het onderzoek uit?

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voert dit onderzoek uit.

Vragen over het onderzoek?

Voor vragen aan de onderzoekers kunt u mailen naar BMR-nul@rivm.nl.
 


BMR-1

Doel onderzoek

Het doel van het BMR-1-onderzoek is na te gaan welk niveau (titer) van antistoffen beschermend is tegen mazelen. De gegevens hierover in de medische literatuur zijn beperkt. Voor het bepalen van de beschermende titer is het namelijk nodig om bloedmonsters te meten die vóór blootstelling afgenomen zijn. Dit kan alleen in uitzonderlijke situaties zoals tijdens de mazelenepidemie van 2013-2014 in Nederland.

Wie werden uitgenodigd voor dit onderzoek?

Het streven was om 750 eenmaal BMR-gevaccineerde kinderen deel te laten nemen aan een bloedonderzoek. Het ging om kinderen die een grote kans liepen blootgesteld worden aan mazelen. Daarom werd gefocust op eenmaal gevaccineerde kinderen in de leeftijd van 4 – 8 jaar op reformatorische scholen in de gemeenten met een lage vaccinatiegraad. Het risico op mazelen bij eenmaal gevaccineerde kinderen is erg klein (bij directe blootstelling naar schatting 2%). Wanneer eenmaal gevaccineerde kinderen mazelen krijgen is dit in veel gevallen mild, omdat er vaak enige immuniteit is.  Bovendien is  er een relatief laag risico op complicaties bij kinderen van de basisschoolleeftijd.

Hoe werden de ouders benaderd?

Ongeveer 7000 ouders werden benaderd op twee manieren: Direct via de reformatorische scholen op initiatief van de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). Parallel hieraan volgde een mailing vanuit Praeventis, het landelijk registratiesysteem van de RVP-vaccinaties. Hierbij werden in een aantal postcodegebieden met een lage vaccinatiegraad alle ouders van eenmaal gevaccineerde kinderen aangeschreven.

Wat hield het onderzoek in?

De ouders die aangeschreven werden, werd gevraagd een korte vragenlijst op internet in te vullen. Een deel van de ouders werd vervolgens, naar aanleiding van de in de vragenlijst verschafte informatie, uitgenodigd hun kind deel te laten nemen aan een vervolgonderzoek. Dit betrof een bloedonderzoek. De groep die niet in aanmerking kwam voor bloedafname werd gevraagd twee keer, met een tussentijd van enkele maanden, een vragenlijst in te vullen. De groep die wel in aanmerking kwam voor bloedafname, werd gevraagd om twee keer bloed en speeksel af te laten nemen. Ook werd hen gevraagd twee keer een vragenlijst in te vullen.

Start

Het onderzoek werd gestart in week 29 2013 met een pilot op 5 scholen in de GGD-regio Midden Nederland, en 6 gemeenten (Barneveld, Ede, Nunspeet, Scherpenzeel, Woudenberg, Neder-Betuwe). Na de zomervakantie in 2013 werden andere regio’s benaderd.

Wie voerden het onderzoek uit?

Het onderzoek werd uitgevoerd door het RIVM, in samenwerking met GGD Midden Nederland, GGD Flevoland, GGD Twente en het Erasmus MC Erasmus University Medical Center (Erasmus University Medical Center).

Resultaten

In totaal hebben 119 éénmaal BMR-gevaccineerde kinderen deelgenomen aan het onderzoek Van 100 van hen waren er twee bloedmonsters beschikbaar, (afgenomen tijdens en na de epidemie). Dit is helaas aanzienlijk minder dan het beoogd aantal deelnemers. Het onderzoek heeft echter toch een aantal nuttige inzichten opgeleverd.

Bij 18 (18%) kinderen kon door bloedonderzoek een mazelenvirusinfectie aangetoond worden. Tien van deze kinderen liepen de infectie op gedurende het onderzoek. Slechts twee van hen rapporteerden ook verschijnselen van mazelen. Zij hadden beide, voorafgaand aan de infectie, een heel laag antistofniveau in het bloed. Deze bevinding bevestigt de huidige drempelwaarde voor antistoffen die voorspelt of iemand vatbaar is. De acht kinderen met een infectie zonder ziekteverschijnselen (asymptomatische infectie), hadden antistofniveau’s boven deze drempelwaarde. In het onderzoek werd ook nagegaan of antistofniveau’s in speeksel kunnen voorspellen of iemand vatbaar is voor mazelen. De twee kinderen die verschijnselen van mazelen kregen, hadden beide inderdaad zeer lage speekselwaardes. Echter, ook een aanzienlijk deel (18%) van de kinderen die geen mazelenvirusinfectie opliepen hadden lage waardes. De voorspellende waarde van de speekseltest is dus matig. Omdat speeksel veel makkelijker en veiliger af te nemen is dan bloed, is er toch waarschijnlijk een plek voor speekselonderzoek om vatbaarheid voor mazelen te onderzoeken.

Vaccinatieprogramma’s voor mazelen worden wereldwijd vaak geëvalueerd door het onderzoeken van bloed en speeksel van gevaccineerde personen. Ons onderzoek draagt bij de bloed- en speekseluitslagen beter te interpreteren.

Vragen over dit onderzoek kunt u stellen aan Dr. S. Hahné, RIVM (susan.hahne@rivm.nl)

Dit project werd mogelijk gemaakt door:

 


 


Onderrapportagestudie

Hoe groot was de mazelenepidemie in 2013/2014 nu echt?

Het RIVM en de GGD regio Utrecht hebben in oktober en november 2014 onderzoek gedaan onder kinderen jonger dan 15 jaar uit de gemeente Rhenen. Het doel was om beter inzicht te krijgen in de verspreiding van mazelen en de werkelijke omvang van de mazelenepidemie die tussen mei 2013 en februari 2014 in Nederland rondwaarde. Door middel van een vragenlijstonderzoek is achterhaald hoeveel mazeleninfecties er in de gemeente Rhenen waren. Niet iedere mazelenpatiënt gaat naar de huisarts en niet iedere patiënt wordt door laboratorium of huisarts aan de GGD gemeld. Daarom zijn de ruim 2.600 mazelenpatiënten die tijdens de epidemie gemeld werden een onderschatting. Uit het onderzoek bleek dat 9% van de mazeleninfecties tijdens de epidemie werd gemeld aan het RIVM.

Hoe werkte het onderzoek?

De doelgroep van dit onderzoek omvatte kinderen tussen 1 en 15 jaar. De meeste gevallen van mazelen tijdens de epidemie vielen namelijk in deze categorie. Ouders van deze kinderen uit de gemeente Rhenen kregen voor ieder kind een vragenlijst. Hierin werd o.a. gevraagd of hun kind mazelen had doorgemaakt. Indien dit zo was, kregen de ouders de mogelijkheid speekselonderzoek bij het kind door het RIVM te laten uitvoeren. Het aantal gevallen van mazelen dat uit de vragenlijsten naar voren kwam, werd door de onderzoekers vergeleken met het aantal meldingen uit de database van de GGD regio Utrecht. Op deze manier werd onderzocht hoe groot de onderrapportage tijdens de epidemie is geweest en hoeveel gevallen van mazelen er daadwerkelijk waren tijdens de epidemie.

Waarom de gemeente Rhenen?

Rhenen is een gemeente met 19.000 inwoners en een vaccinatiegraad van 80%, wat gemiddeld gezien een laag percentage is. Door deze relatief lage vaccinatiegraad waren tijdens de epidemie waarschijnlijk veel kinderen vatbaar voor mazelen, maar zij konden niet altijd gemeld worden aan het RIVM vanwege ontbrekende onderzoeksgegevens.
Na de mazelenepidemie van 1999/2000 is een soortgelijk onderzoek uitgevoerd in de gemeente Rhenen.

Resultaten van dit onderzoek

In totaal zijn er 3420 brieven verstuurd naar (ouders van) kinderen binnen de doelgroep. 2078 (61%) kinderen hebben de vragenlijst ingevuld. Van deze 2078 gaven 307 kinderen aan dat ze mazelen hebben gehad tijdens de epidemie. Van deze 307 kinderen werden er 27 gevonden in het nationale meldingssysteem. Op basis hiervan is vastgesteld dat 9% (27/307) van de mazeleninfecties tijdens de epidemie werd gemeld aan het RIVM. Een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd na de mazelenepidemie in 1999-2000 stelde ook vast dat 9% van de mazelengevallen werd gemeld.

Zie voor meer informatie de samenvatting van dit onderzoek.