Er zijn verschillende ziekteverwekkers bij dieren die ook bij mensen ziekten kunnen veroorzaken (zoönosen), nadat zij direct of indirect in contact met dieren zijn geweest, bijvoorbeeld in een stal. Snelle herkenning van het ziektebeeld bij de mens door de behandelend arts is essentieel voor een gerichte behandeling en het voorkómen van complicaties en kan bijdragen aan het beperken van blootstelling van andere mensen en/of dieren aan de ziekteverwekker. Hiervoor is kennis over het vóórkomen van zoönosen in de veestapel in Nederland van belang. In dit onderzoek is geïnventariseerd welke niet-meldingsplichtige zoönosen in potentie ziektelast kunnen veroorzaken bij bezoekers van een stal. Tevens is verkend of het melden van zoönotische ziekteverwekkers aan artsen van bijvoorbeeld GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en of aan huisartsen, zinvol kan zijn. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan de discussie over hoe het risico op ziekte door dier-contact verminderd kan worden door betere samenwerking tussen dierenartsen en artsen.

content

Auteurs D.E.C. van Oudheusde1, A. Tostmann, J.L.A. Hautvast, P.A.M. Overgaauw

Infectieziekten Bulletin: oktober 2016, jaargang 27, nummer 8

Zieke dieren, zieke mensen

In Nederland bieden bedrijven met landbouwhuisdieren (varkens, rundvee, pluimvee en kleine herkauwers) in toenemende mate de mogelijkheid voor publiek om het boerenleven te ervaren en in contact te komen met dieren. Dit is leerzaam en leuk, maar kan voor gezondheidsproblemen bij bezoekers zorgen, als zij tijdens het bezoek besmet raken met een zoönotisch agens.

Zoönosen niet altijd herkend

Zoönosen kunnen algemene ziektebeelden geven, zoals een luchtweginfectie, huidaandoening of maagdarmprobleem. Wanneer een patiënt met een dergelijk ziektebeeld naar de huisarts gaat, zal diercontact niet altijd door hem of haar worden genoemd, of niet worden uitgevraagd door de arts. Men denkt er vaak niet aan dat deze ziektebeelden veroorzaakt kunnen zijn door contact met dieren of dierproducten. Zo kan bijvoorbeeld een orfvirusinfectie gemakkelijk verward worden met een bacteriële infectie en wordt onnodig een chirurgische of antibiotische behandeling ingezet. (1) Ook kan een niet als huidschimmel herkende laesie, langdurig foutief met corticosteroïden behandeld worden.

Zoönose meldingsplicht

De laatste jaren is er in de humane en veterinaire geneeskunde steeds meer aandacht voor One Health (2). Artsen en dierenartsen zijn het eens over het belang van goede contacten en het uitwisselen van signalen over het optreden van zoönosen.
Voor verschillende dierziekten, waaronder zoönosen, bestaat een wettelijke meldingsplicht voor onderzoeksinstellingen (microbiologisch laboratoria), dierhouders en/of dierenartsen aan de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). (3) Dit is geregeld in de GWWD (Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren) in artikel 15 en artikel 100, de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (transmissible spongiform encephalopathies) en het Besluit Zoönosen. Na een melding neemt de NVWA (als onderdeel van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid), indien wettelijk toegestaan, maatregelen om overdracht naar mensen te voorkomen, zeker wanneer het gaat om landbouwhuisdieren op een veehouderij die opengesteld is voor publiek. Ook stelt de NVWA de burgemeester en de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) van de gemeente waar de ziekte is vastgesteld, op de hoogte en kan de GGD besluiten om het publiek of de artsen in de regio te informeren.
Artsen zijn verplicht om bepaalde zoönosen (bijvoorbeeld psittacose, Q-koorts) te melden aan de GGD. De GGD kan de NVWA verzoeken om onderzoek te doen naar de bron.

Naast de meldingsplichtige zoönosen, kunnen er ook andere zoönosen bij landbouwhuisdierenvoorkomen, die een gezondheidsrisico kunnen vormen voor bezoekers aan een stal.
Sinds 2011 bestaat de zogenoemde zoönosestructuur, een humaan-veterinaire risico-analysestructuur voor de eerste signalering van zoönosen tot en met de bestrijding ervan. Binnen deze structuur vindt maandelijks overleg plaats gericht op het (vroeg)signaleren van verheffingen of opkomen van nieuwe zoönosen. Ook is informatie over dierziekten te verkrijgen via bijvoorbeeld de berichten van de GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren) (Gezondheidsdienst voor Dieren).

Voor de meeste huisartsen en specialisten is er echter geen eenvoudige toegang tot gegevens over welke ziekten voorkomen de veestapel in Nederland, in welke frequentie en welke gezondheidsrisico’s er zijn voor bezoekers van stallen. Daarom hebben wij een onderzoek uitgevoerd met het doel om een overzicht te maken van de niet-meldingsplichtige zoönosen die kunnen voorkomen bij landbouwhuisdieren en zijn we nagegaan voor welke ziekteverwekkers melding aan bijvoorbeeld de GGD toch zinvol zou kunnen zijn.


 

Foto 1 Geit met het parapoxvirus.

Methode

Dit onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en 5 interviews met dierenartsen van landbouwhuisdieren. Door middel van een literatuurstudie (in Pubmed) zijn niet-meldingsplichtige zoönosen gezocht die mensen kunnen oplopen bij een bezoek aan een stal en/of door contact met (levende) landbouwhuisdieren. Het onderzoek is toegespitst op de meest gehouden landbouwhuisdieren in Nederland: varkens, rundvee, pluimvee en kleine herkauwers (geiten/schapen).

Over de niet-meldingsplichtige ziekteverwekkers zijn de volgende gegevens in kaart gebracht:

  • het ziektebeeld bij dieren;
  • hoe vaak de verwekker voorkomt bij landbouwhuis-dieren in Nederland;
  • het ziektebeeld bij mensen;
  • risicogroepen voor complicaties;
  • de mogelijke transmissieroutes van dier naar mens;
  • de mogelijke preventiemaatregelen om transmissie van dier naar mens te voorkomen of beperken;
  • de onderverdeling van ziekteverwekkers in parasieten, schimmels, bacteriën en virussen.

Voor ziekteverwekkers waarvan de incidentie - of prevalentiecijfers niet in de literatuur waren terug te vinden, hebben de geïnterviewde dierenartsen aangegeven hoe vaak zij deze in de praktijk vermoeden, dan wel diagnosticeren. Voor elke diergroep is minimaal 1 dierenarts geraadpleegd. Op basis van de aanname dat een arts sneller aan een bepaalde zoönose bij zijn patiënt denkt en daarmee ziektelast kan beperken, als hij weet wat er speelt in zijn werkgebied, zijn de ziekteverwekkers ingedeeld in 2 categoriëen: ‘melden is niet relevant’ en ‘melden is mogelijk relevant’. In de interviews is het idee van melden met de dierenartsen besproken.


Tabel 1 Niet-meldingsplichtige zoönoseverwekkers bij varkens, rundvee, pluimvee en kleine herkauwers (geiten/schapen) in Nederland, waarvan het melden aan artsen ‘mogelijk relevant’* wordt geacht. (Klik op de tabel voor een grote weergave)

 

 

 

Resultaten

Niet-meldingsplichtige zoönosen met ziektelast

De uitkomsten van de literatuurstudie zijn met bronvermelding in 4 overzichten gezet: varkens (24 verwekkers), runderen (31 verwekkers), pluimvee (22 verwekkers) en kleine herkauwers (28 verwekkers). In totaal zijn 49 ziekteverwekkers beschreven: sommige kunnen bij meer diersoorten ziekte veroorzaken en staan bij de verschillende diergroepen genoemd. Opvallend is dat er ziekteverwekkers zijn die bij mensen klachten kunnen veroorzaken, maar niet erg ziekmakend zijn voor dieren. Ze zijn daardoor bij dieren moeilijk te herkennen. Ook veroorzaken niet alle ziekteverwekkers in dezelfde mate last bij mensen en is er voor een aantal ziekteverwekkers nog geen overeenstemming in de literatuur of ze wel of niet zoönotisch zijn. In een apart overzicht is van de 49 ziekteverwekkers aangegeven of melden wel of niet relevant kan zijn. Er zijn 12 verwekkers die in de categorie ‘melden is mogelijk relevant’ passen (Tabel 1,2). Alle overzichten zijn gepubliceerd en te raadplegen via http://www.academischewerkplaatsamphi.nl/nl-NL/Infectieziektebestrijding/Zoonosen.aspx.(4)


Tabel 2 Criteria + toelichting voor het melden van niet-meldingsplichtige ziekteverwekkers; hoe meer criteria gelden hoe relevanter melden kan zijn.
(Klik op de tabel voor een grote weergave)

 

 


Toch melden?

In de interviews met de dierenartsen zijn verschillende methoden genoemd voor het melden van een dierziekte door dierenartsen (die de verwekker vaststelt) aan artsen. Bijvoorbeeld het ontwikkelen van een (vrijwillig) meldingssysteem waarbij de dierenarts, in overleg met de dierhouder en rekening houdend met de wettelijke bepaling over privacy, de GGD in het gebied informeert over een niet-meldingsplichtige zoönose. De GGD kan vervolgens op basis van de hoogte van het risico voor het publiek en het handelingsperspectief, de artsen in de regio informeren over de situatie. Een meldingssysteem maakt het ook mogelijk vroegtijdig verheffingen te signaleren binnen een regio (surveillance) en tijdig te handelen. De geïnterviewde dierenartsen gaven aan te verwachten dat zowel dieren-artsen als dierhouders niet zitten te wachten op een aanvullend meldingssysteem naast het wettelijk verplichte, ondanks het feit dat zij zich wel bewust zijn van risico’s voor de volksgezondheid. Angst voor stigmatisering van de sector (perspectief dierhouder) en het behouden van een goede relatie met de dierhouder (perspectief dierenarts) zijn hiervoor de belangrijkste redenen.

Discussie

Hoewel de mens op landbouwhuisdieren ook ziekteverwekkers kan overdragen (bijvoorbeeld Taenia saginata), was het doel van deze studie om een overzicht te geven van ziekteverwekkers bij landbouwhuisdieren en de gezondheidsklachten die ze bij de mens kunnen veroorzaken. Deze studie kan bijdragen aan de discussie over het nut van het melden van een aantal niet-meldingsplichtige zoönosen van artsen en dierenartsen aan elkaar. Ook kan de informatie dienen als naslagwerk en als input voor gesprekken tussen artsen en dierenartsen of scholing over zoönosen. Het bleek helaas niet mogelijk om een compleet overzicht te geven omdat de incidentie in Nederland van sommige ziekteverwekkers niet bekend is. Verder moet er rekening mee gehouden worden dat ziekteverwekkers die nu nog als niet-zoönotisch beschouwd worden (zoals Chlamydia suis) in de toekomst misschien toch ziekte bij mensen blijken te kunnen veroorzaken. Ziekten die nu als zoönose beschouwd worden, zouden alsnog dierspecifiek kunnen zijn. En uiteindelijk kunnen er ook nog nieuwe zoönosen ontdekt worden in de toekomst.

Ziekte door dieren is vaak te voorkomen door het vermijden van contact met zieke dieren en goede algemene hand- en wondhygiëne. Het inzetten op hygiënemaatregelen zal dan ook meer gezondheidswinst opleveren (primaire preventie) dan een snellere herkenning door verhoogde alertheid bij artsen dankzij een meldingssysteem. Wel kan de melding van een zoönose door een dierenarts aan de GGD en/of huisartsen een snellere herkenning van zoönosen bij patiënten tot gevolg hebben. Artsen worden zich er namelijk meer van bewust dat dieren de oorzaak kunnen zijn van de ziekte van hun patiënten. Ook kan een GGD, samen met de RVC regionaal veterinair consulenten (regionaal veterinair consulenten) (Regionaal Veterinair Consulenten), de GD en artsen-microbiologen, bijvoorbeeld leverbot onder de aandacht van huisartsen en specialisten brengen wanneer dat actueel is in de GGD-regio (zie tabel 1).

Conclusie

Naast de meldingsplichtige zoönosen komen er ook niet-meldingsplichtige zoönosen voor bij landbouwhuisdieren in Nederland. Om ervoor te zorgen dat alle betrokken partijen, (dieren)artsen, veehouders en stalbezoekers, op de hoogte zijn van preventie en bestrijding van deze niet-meldingsplichtige zoönosen, is eenvoudige toegang tot beschikbare gegevens en informatie-uitwisseling tussen deze partijen van belang.

 

Met dank aan alle geïnterviewde dierenartsen.

Auteurs

D.E.C. van Oudheusden1, A. Tostmann2, J.L.A. Hautvast2, P.A.M. Overgaauw3

1. GGD Brabant-Zuidoost
2. Academische Werkplaats AMPHI, Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen
3. Institute for Risk Assessment Sciences, Divisie Veterinaire Volksgezondheid, Faculteit diergeneeskunde, Universiteit Utrecht


Correspondentie

d.van.oudheusden@ggdbzo.nl

Literatuur

  1. Schimmer B, Sprenger HG, Wismans PJ, Genderen van PJJ. Drie patiënten met Orf (Ecthyma contagiosum) Ned Tijdschr Geneeskd. 2004; 148: 788-91
  2. www.onehealth.nl/Over_One_Health (geraadpleegd dec. 2015)
  3. Kerkhof van den JHTC, Stenvers OFJ. Vademecum zoönosen 2014
  4. Overzichten van niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten; varkens, rund, pluimvee en kleine herkauwers. Gepubliceerd op de website van Academische Werkplaats AMPHI: http://www.academischewerkplaatsamphi.nl/nl-NL/Infectieziektebestrijding/Zoonosen.aspx (datum laatste update: maart 2014)