Restanten van gewasbeschermingsmiddelen die in kassen worden gebruikt, kunnen in het oppervlaktewater terechtkomen en het waterleven aantasten. Uit RIVM-onderzoek blijkt het Greenhouse Emission Model (GEM) goed in staat om te berekenen in welke concentraties de stoffen in te lozen restwater terechtkomen. Deze berekeningen worden gebruikt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.
Meten en berekenen
Om te weten of de berekeningen overeenkomen met de daadwerkelijke concentraties heeft het RIVM het Greenhouse Emission Model in de praktijk getoetst met drie gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij zijn de gewasbeschermingsmiddelen in een pilotopstelling toegevoegd aan het water dat aan een komkommergewas op steenwol wordt toegediend. Vervolgens zijn gedurende zes dagen de concentraties van de werkzame stoffen gemeten in zowel het water dat wordt toegediend als het water dat wordt hergebruikt. Dit is lang genoeg om het hergebruik van water en de opname van stoffen door planten, te onderzoeken. Van twee stoffen blijken de berekende concentraties in het drainwater na ongeveer 36 uur gelijk aan de gemeten concentraties. Bij de derde stof was dit na ongeveer 80 uur het geval. De stoffen verdwenen voornamelijk uit het water door de opname door planten; afbraak speelde in dit experiment geen rol van betekenis.
GEM
Het Greenhouse Emission Model wordt gebruikt om de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op het milieu in kaart te brengen voordat deze middelen mogen worden gebruikt. Het model is ontwikkeld door het RIVM in samenwerking met Wageningen Environmental Research en Wageningen Plant Research.